Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5545

Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2796 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. In hoger beroep is geen medische informatie naar voren gebracht die aanleiding geeft tot de conclusie dat appellant meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Voldoende toegelicht waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.


Uitspraak

07/2796 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 maart 2007, 06/2248 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 18 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. Aboukir, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven van 24 mei 2007. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Daarbij is appellant verschenen, bijgestaan door mr. J.M.F. Honders, kantoorgenoot van mr. R. Aboukir. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING 1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als voltijds schoonmaker. Op 12 januari 1998 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd aan appellant met ingang van 11 januari 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft verzekeringsarts D.S. Rambocus dossierstudie verricht en appellant onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 5 september 2005 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, maar beperkt is wat frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Deze beperking is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige D.J. de Valk blijkens een rapport van 4 oktober 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 5,04%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 december 2005 ingetrokken. 2. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts Greven dossierstudie verricht en is hij bij de hoorzitting aanwezig geweest, waarna hij appellant aansluitend nog heeft onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft hiervan verslag uitgebracht in een rapport van 17 februari 2006. Daaruit blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts aanleiding heeft gezien om een expertise te laten verrichten door de psychiater J. IJsselstein. Deze heeft appellant onderzocht en bij rapport van 5 april 2006 hiervan verslag uitgebracht. IJsselstein heeft als diagnose gesteld: paniekstoornis met agorafobie, licht van ernst. IJsselstein acht appellant in verband met de angstklachten beperkt wat betreft stressvolle werksituaties waarin sprake is van tijdsdruk, frustrerende of chaotische werkomstandigheden of van een voortdurend conflictueuze sfeer op de werkvloer. Tevens kunnen de klachten toenemen bij het dragen van grote verantwoordelijkheid en bij het hanteren van emotionele problemen van anderen. Naar aanleiding van de uitkomst van de expertise heeft bezwaarverzekeringsarts Greven in zijn rapport van 18 april 2006 geconcludeerd dat er redenen zijn om alsnog beperkingen aan te nemen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren, zoals is weergegeven in de door Greven gewijzigde FML van 19 april 2006. Met inachtneming van deze aangescherpte FML heeft bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband opnieuw de geduide functies beoordeeld. Uit zijn rapport van 24 april 2006 blijkt dat twee van de primair geselecteerde functies dienen te vervallen. De resterende functies van huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333), opruimer (sbc-code 111260) en huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) zijn onveranderd geschikt, op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% blijft. Bij besluit van 25 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 oktober 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten. 4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat appellant zich vanwege zijn psychische klachten volledig arbeidsongeschikt acht. Naar mening van appellant is het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest, nu uit de gedingstukken niet blijkt dat zijn psychische klachten door het Uwv zijn meegenomen in de beoordeling. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Gelet op het rapport van 5 april 2006 van psychiater IJsselstein ziet ook de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat IJsselstein bij zijn onderzoek kennis heeft genomen van de informatie van Altrecht, zoals is weergegeven in het huisartsenjournaal van 16 februari 2006, en daarin geen aanleiding heeft gezien om zijn conclusie te wijzigen. Bezwaarverzekeringsarts Greven heeft appellant in navolging van IJsselstein beperkt geacht op diverse items in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad merkt voorts nog op dat ook in hoger beroep geen medische informatie naar voren is gekomen die aanleiding geeft tot de conclusie dat appellant meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. 5.2. Tevens is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met het arbeidskundige rapport van 24 april 2006 genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333), opruimer (sbc-code 111260) en huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) als voor appellant medisch geschikt kunnen worden beschouwd. De in beroep overgelegde arbeidskundige rapportages van 29 november 2006 en 8 januari 2007 geven een aanvulling op hetgeen reeds eerder door het Uwv was toegelicht ten aanzien van tillen en getordeerd actief zijn. 5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) R.L. Rijnen. RB