Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5548

Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2794 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Juiste vaststelling belastbaarheid. Geen nadere medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat het Uwv de belastbaarheid heeft overschat. Arbeidskundige grondslag berust uiteindelijk op een voldoende grondslag. In hoger beroep voldoende toegelicht dat ook na het vervallen van de functie kwekerij medewerker de nog resterende functies voor appellante medisch geschikt zijn.


Uitspraak

07/2794 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2007, 06/5924 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 18 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.M. Linares Fandino, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 11 september 2008 heeft het Uwv een rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers van 10 september 2008 ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Daarbij is namens appellante haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet. II. MOTIVERING 1.1. Appellante was voltijds werkzaam als intercedente en zij is op 15 oktober 1997 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellante met ingang van 14 oktober 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft de arts I. Eygür dossierstudie verricht en appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 21 juni 2005 heeft deze arts - in verband met de diagnose recidiverende onverwachte paniekaanvallen, zonder duidelijke agorafobie, en chronische aanpassingsproblematiek - geconcludeerd dat appellante is aangewezen op werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee blijkens een rapport van 19 oktober 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 20 december 2005 ingetrokken. 2. In de bezwaarfase is bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft hij dossierstudie verricht. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft deze bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 19 april 2006 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjes heeft opnieuw de geduide functies beoordeeld. Uit zijn rapport van 8 juni 2006 blijkt dat de functie van productiemedewerker eindmontage (sbc-code 111180) dient te vervallen vanwege de wisselende diensten. De overige primair geduide functies zijn onveranderd geschikt, op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% blijft. Bij besluit van 19 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 oktober 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt te achten. 4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Het hoger beroep komt er aldus op neer dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de bezwaarverzekeringsarts heeft nagelaten om nadere informatie op te vragen bij de behandelend psycholoog. Tevens is appellante van mening dat haar psychische beperkingen zijn onderschat. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de arts Eygür de informatie van 1 augustus 2005 van Y.L. van der Heijden, gedragstherapeutisch medewerker bij PsyQ (hierna: PsyQ), bij zijn beoordeling heeft betrokken. Uit die informatie blijkt dat appellante op 12 april 2005 een intakegesprek heeft gehad, waarna de volgende diagnose is gesteld: paniekstoornis met agorafobie, obsessief compulsieve stoornis en depressieve stoornis. Tevens is gesteld dat de klachten vanaf ongeveer het zeventiende jaar aanwezig zijn in ernstige mate. Hoewel uit deze informatie kan worden opgemaakt dat de situatie van appellante ernstiger wordt ingeschat, heeft Eygür daarin naar het oordeel van de Raad geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid, nu deze diagnose in de brief van PsyQ niet nader is onderbouwd. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat in de FML van 21 juni 2005 behoorlijke beperkingen zijn aangenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Tevens heeft bezwaarverzekeringsarts Blanker gewezen op het feit dat appellante in staat is gebleken tot arbeid van aanzienlijk niveau te komen, ondanks dat de klachten volgens de informatie van PsyQ al vanaf het zeventiende jaar in ernstige mate aanwezig zouden zijn. Ten slotte acht de Raad in dit verband van belang dat appellante in hoger beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Gelet op het voorgaande heeft de Raad in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten. 5.2. Tevens is de Raad van oordeel dat de onderhavige schatting uiteindelijk op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. In hoger beroep is met het arbeidskundige rapport van 10 september 2008 voldoende toegelicht dat ook na het vervallen van de functie kwekerij medewerker (sbc-code 111010) de nog resterende functies voor appellante medisch geschikt zijn en het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% blijft. Nu pas in hoger beroep het bestreden besluit uiteindelijk van een toereikende en juiste motivering is voorzien, dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Gelet op het hiervoor weergegeven oordeel van de Raad kunnen daarbij echter wel, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand worden gelaten. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) R.L. Rijnen. RB