Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5562

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omvang volmacht. Het Hof heeft verdachte niet-ontvankelijk verklaard in hb (dat door zijn moeder is ingesteld) omdat in de door verdachte aan zijn moeder afgegeven algemene volmacht niet is aangegeven dat een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een vonnis dat tegen de volmachtgever is gewezen. HR: De bestreden beslissing is ontoereikend gemotiveerd. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffier die de akte heeft opgemaakt de in die akte genoemde comparant mededeling heeft gedaan van het vereiste van een bijz. schriftelijke volmacht. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze a.b.i. art. 450.1.b Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hb (vgl. HR LJN AD6200).


Conclusie anoniem

Nr. 07/10229 Mr Machielse Zitting 25 november 2008 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 8 mei 2007 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. 2. Door de verdachte is cassatie ingesteld. Namens deze heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. 3.1. Het middel klaagt dat artikel 450 Sv is geschonden aangezien het hof verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep. Volgens de steller van het middel dient de overgelegde brief als een bijzondere schriftelijke volmacht in de zin van artikel 450 Strafvordering te worden opgevat. 3.2. In eerste aanleg heeft de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2006 ten laste van verdachte bewezenverklaard dat "hij op of omstreeks 02 oktober 2004 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de Rusthoflaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander te weten [slachtoffer] schade was toegebracht". 3.3. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in. (i) De inleidende dagvaarding is op 26 januari 2006 in persoon aan verdachte uitgereikt; (ii) de verdachte is ter terechtzitting van de politierechter van 21 maart 2006 verschenen. De politierechter heeft terstond mondeling vonnis gewezen; (iii) verdachte heeft, blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte brief d.d. 29 maart 2006, zijn moeder, [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], schriftelijk gemachtigd om zijn belangen "betreffende de rechtbank" te behartigen; (iv) blijkens de akte rechtsmiddel is [betrokkene 1] de volgende dag, 30 maart 2006, ter griffie van de rechtbank verschenen om namens verdachte beroep in te stellen tegen het eindvonnis van de politierechter d.d. 21 maart 2006. (v) op 8 mei 2007 is verdachte ter terechtzitting van het hof verschenen. Het hof heeft onmiddellijk uitspraak gedaan en verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. 3.4. De door verdachte geschreven machtiging luidt als volgt: "[plaats], 29 maart 2006, Bij deze machtig ik, [verdachte], mijn moeder [betrokkene 1], om de belangen van mij betreffende de rechtbank te behartigen. Wij tekenen hiervoor, [verdachte] [betrokkene 1]" 3.5. Het hof motiveert de niet-ontvankelijkheidsverklaring als volgt: "Blijkens een algemene volmacht d.d. 29 maart 2006 heeft de verdachte zijn moeder [betrokkene 1] gemachtigd om de belangen van hem betreffende de rechtbank te behartigen. In die volmacht is niet aangegeven dat er een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een vonnis dat tegen de volmachtgever is gewezen. Gelet hierop voldoet die algemene volmacht niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep." 3.6. Volgens de steller van het middel is het hoger beroep namens verdachte ingesteld middels een volmacht waaruit de bedoeling tot het instellen van een rechtsmiddel namens verdachte ondubbelzinnig blijkt. Gelet op de trend van deformalisering in de huidige rechtspraak had verdachte volgens de steller van het middel ontvankelijk verklaard dienen te worden in zijn hoger beroep. 3.7. De omstandigheden van het geval vertonen veel overeenkomst met het die in het arrest van de Hoge Raad, 17 mei 1966, NJ 1966, 411 m.nt. van Berckel.(1) Daarin was hoger beroep ingesteld door een persoon die op 31 oktober 1965 schriftelijk gevolmachtigd was "om verdachte te vertegenwoordigen bij het kantongerecht te Heerlen op 8 november 1965 en om al hetgeen te doen wat hem noodzakelijk en gewenst voorkomt". De rechtbank oordeelde naar aanleiding hiervan dat het karakter van een bijzondere volmacht met zich meebrengt, dat in de te geven bijzondere volmacht met zoveel woorden tot uiting wordt gebracht, dat bijzondere volmacht wordt gegeven aan een bepaald persoon, om namens de volmachtgever hoger beroep in te stellen tegen een in de volmacht bepaaldelijk aan te duiden tegen de volmachtgever gewezen vonnis. De Hoge Raad liet dit oordeel in stand. De annotator noemde het een onaanvechtbaar, maar het rechtsgevoel niet bevredigend arrest. Hij raadde de griffiers aan om, wanneer zich een algemeen gemachtigde meldt om een rechtsmiddel in te stellen, deze te waarschuwen dat een bijzondere volmacht is vereist ingevolge art. 450 lid 1 onder b Sv. 3.8. De onderhavige zaak verschilt echter van de zaak die in het arrest van 1966 ter beoordeling van de Hoge Raad stond. In de zaak uit 1966 had verdachte op 31 oktober 1965 een algemeen getoonzette machtiging gegeven aan zijn vader. Daarna, op 8 november 1965, vond de terechtzitting van de kantonrechter plaats. De kantonrechter sprak een veroordeling uit en de gemachtigde stelde op basis van dezelfde volmacht hoger beroep in. Dat hoger beroep werd niet ontvankelijk verklaard door de rechtbank omdat een bijzondere volmacht ontbrak. In de onderhavige zaak is de volmacht eerst opgemaakt nadat de politierechter de zaak op tegenspraak had behandeld en vonnis had gewezen. De machtiging die verdachte aan zijn moeder heeft verstrekt kon dus in redelijkheid alleen maar de strekking hebben om stappen te zetten ná het vonnis van de politierechter. De machtiging "om de belangen van mij betreffende de rechtbank te behartigen" kan onder deze omstandigheden alleen in redelijkheid aldus worden begrepen dat verdachte door het inschakelen van de gemachtigde hoger beroep wilde instellen. 3.9. Als men al van mening zou zijn dat de door verdachte gegeven machtiging niet voldoet aan de eisen van artikel 450 lid 1 onder b Sv, had het op de weg van de griffier gelegen de gemachtigde op de hoogte te stellen van de ontoereikendheid van de getoonde volmacht. Het hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffier die de akte heeft opgemaakt de in die akte genoemde comparant mededeling heeft gedaan van het vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval de verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hoger beroep.(2) 4. Het middel, dat stelt dat uit de volmacht de bedoeling tot het instellen van een rechtsmiddel ondubbelzinnig blijkt, slaagt als men bereid is het welwillend te lezen. Op de ambtshalve uiteengezette grond zal in ieder geval volgens mij het bestreden arrest niet in stand kunnen blijven. 5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Zie hierover ook Elzinga en de Hullu in Melai/Groenhuijsen, aant. 7 bij artikel 450 Sv. 2 Bijv. HR 29 januari 2002, LJN AD6200.


Uitspraak

20 januari 2009 Strafkamer nr. 07/10229 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 mei 2007, nummer 22/001983-06, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. 2.2. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in: (i) De inleidende dagvaarding is op 26 januari 2006 in persoon aan de verdachte uitgereikt. (ii) De verdachte is ter terechtzitting van de Politierechter van 21 maart 2006 verschenen. De Politierechter heeft terstond mondeling vonnis gewezen. (iii) De verdachte heeft, blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte brief d.d. 29 maart 2006, zijn moeder, [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], schriftelijk gemachtigd om zijn belangen "betreffende de rechtbank" te behartigen. (iv) Blijkens de akte rechtsmiddel is [betrokkene 1] de volgende dag, 30 maart 2006, ter griffie van de Rechtbank verschenen om namens de verdachte beroep in te stellen tegen het eindvonnis van de Politierechter van 21 maart 2006. (v) Op 8 mei 2007 is de verdachte ter terechtzitting van het Hof verschenen. Het Hof heeft onmiddellijk uitspraak gedaan en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. 2.3. Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd: "Blijkens een algemene volmacht d.d. 29 maart 2006 heeft de verdachte zijn moeder [betrokkene 1] gemachtigd om de belangen van hem betreffende de rechtbank te behartigen. In die volmacht is niet aangegeven dat er een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een vonnis dat tegen de volmachtgever is gewezen. Gelet hierop voldoet die algemene volmacht niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep." 2.4. De door het Hof genoemde machtiging luidt aldus: "[plaats], 29 maart 2006, Bij deze machtig ik, [verdachte], mijn moeder [betrokkene 1], om de belangen van mij betreffende de rechtbank te behartigen. Wij tekenen hiervoor, [verdachte] [betrokkene 1]" 2.5. De bestreden beslissing is ontoereikend gemotiveerd. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffier die de akte heeft opgemaakt de in die akte genoemde comparant mededeling heeft gedaan van het vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval de verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hoger beroep (vgl. HR 29 januari 2002, LJN AD6200). 2.6. Het middel is terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari 2009.