
Jurisprudentie
BG5569
Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10550 E
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10550 E
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen middel van cassatie. Voor het overige: art 81 RO.
Conclusie anoniem
Nr. 07/10550 E
Mr. Bleichrodt
Zitting 25 november 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 14 juni 2006 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging ter zake van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten en voorts de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde onder 6. (onderdeel voorschrift 12.1), 7. (onderdeel mestscheidingsinstallatie), 9. (onderdeel mestafscheider/separator) en 11. (onderdeel mestscheidingsinstallatie), de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het bewezenverklaarde onder 6. (onderdelen voorschrift 1.2.5, 1.2.6 en 1.2.8), 8. en 10. en verder ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 14 van de Meststoffenwet, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd", 3. en 6. (onderdelen voorschrift 1.2.5, 1.2.6, 1.2.8 en 10.2), 8. en 10. telkens opleverende "medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" en 7. (onderdeel mestzak), 9. (onderdeel mestzak), 11. (onderdeel mestzak) en 12. telkens opleverende "medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van EUR 100.000,-.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken 07/10566 E ([medeverdachte 3]) en 07/10554 E ([medeverdachte 2]), in welke ik heden eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
4. De middelen die in de onderhavige zaak zijn voorgesteld zijn gelijkluidend aan de middelen van cassatie in de zaak 07/10566 E ([medeverdachte 3]). Voor de bespreking van de middelen verwijs ik naar de conclusie in deze zaak, waarvan een kopie aan deze conclusie is aangehecht.
5. Nu de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden, terwijl de Hoge Raad ook geen uitspraak zal doen binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep waardoor de redelijke termijn in cassatie overschreden, merk ik ambtshalve op dat dit zal moeten leiden tot strafvermindering.
6. Het tweede middel moet buiten bespreking blijven. De overige middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO te ontlenen korte motivering worden afgedaan. Gronden die tot ambtshalve vernietiging zouden behoren te leiden heb ik overigens niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate waarin de Hoge Raad dat gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
12 mei 2009
Strafkamer
Nr. 07/10550 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 14 juni 2006, nummer 22/000275-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate waarin de Hoge Raad dat gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Overschrijding van de redelijke termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging doch moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van honderdduizend euro.
3. Beoordeling van het tweede middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 97.500,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 mei 2009.