
Jurisprudentie
BG5570
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/896 en AWB 08/1283
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/896 en AWB 08/1283
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geweigerde bouwvergunning voor het oprichten van een (vervangende) woning. Verweerder heeft zijn weigering om gebruik te maken van zijn in het bestemmingsplan neergelegde wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de WRO op onjuiste gronden gebaseerd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 08/896 en 08/1283
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 februari 2008, verzonden op 13 februari 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2006 heeft verweerder aan eiseres vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het oprichten van een (vervangende) woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie I, nummer 502, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 18 december 2007 (reg.nr. AWB 07/4755) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het door eiseres gemaakte bezwaar van 28 december 2006 tegen het besluit van 17 november 2006 gegrond verklaard en het met een besluit gelijkgesteld niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank voorts bepaald dat verweerder binnen zes weken na de verzenddatum van voormelde uitspraak alsnog een beslissing neemt op het door eiseres gemaakte bezwaar.
Bij schrijven van 11 februari 2008 heeft eiseres wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het door haar gemaakte bezwaar (08/896).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 17 november 2006, onder verbetering van de motivering, gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld (08/1283).
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 oktober 2008. Namens eiseres is aldaar [X] verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen. Verweerder is zonder kennisgeving niet verschenen.
3. Overwegingen
3.1. Vooraf overweegt de rechtbank dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op haar bezwaar tegen het (primaire) besluit van 17 november 2006 (08/896) wordt geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit (08/1283). Nu eiseres geen belang als bedoeld in artikel 6:20, zesde lid, van de Awb heeft gesteld bij het gegrond verklaren van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, moet worden geoordeeld dat dit beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.
3.2. Het bouwplan voorziet in vervangende nieuwbouw, te weten het slopen van de woning op het perceel (nr. 59) en het daarvoor in de plaats herbouwen van een vrijstaande burgerwoning, ongeveer 15 meter elders.
3.3. De rechtbank overweegt dat uit artikel 56a, tweede lid, in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, volgt dat de bouwvergunning eerste fase slechts mag en moet worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan of redelijke eisen van welstand.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan Buitengebied 1997, herziening 2003, omdat dit voor een deel is geprojecteerd op gronden met de bestemming “agrarische doeleinden I (agrarisch productiegebied)”.
3.5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht en op juiste gronden heeft geweigerd gebruik te maken van zijn in artikel 27, vierde lid, onder b1, van de planvoorschriften neergelegde bevoegdheid om conform het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan te herzien door verplaatsing van de woning toe te staan. Verweerder bestrijdt niet dat in dit geval aan de in voornoemd artikelonderdeel gestelde voorwaarden (a t/m c) is voldaan. In dit kader merkt de rechtbank op dat de stelling van verweerder dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen om daar waar de noodzaak van de herbouw van een woning bestaat, deze op een gunstiger locatie te kunnen herbouwen, onjuist is. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat dit noodzakelijkheidsvereiste niet als voorwaarde voor verplaatsing van een woning in (artikel 27, vierde lid, onder b1, van) het bestemmingsplan gesteld wordt.
3.6. De rechtbank is voorts van oordeel dat de vraag of sprake is van woningsplitsing als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder b2, van de planvoorschriften in dit geval niet relevant is, nu de te slopen woning positief als burgerwoning in het bestemmingsplan is bestemd en overigens in dit geval niet deze situatie maar die genoemd is in artikel 27, vierde lid, onder b1 van toepassing is.
3.7. Indien in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, is gegeven dat een perceel een andere bestemming kan krijgen voor zover aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Dit laat echter onverlet dat het hierbij gaat om een (discretionaire) bevoegdheid van verweerder. Verweerder is dus niet verplicht om de verlangde wijziging toe te staan. Bij het onderzoek of het verzoek zal worden toegestaan, moet verweerder dan ook nagaan of zich geen andere belangen voor doen die tot een andere beslissing moeten leiden. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 25 juli 2007, LJN: BB0408 en 12 december 2007, LJN: BB9942. Voor zover aan de voorwaarden wordt voldaan, kan verweerder dus na afweging van alle betrokken belangen besluiten om geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid.
3.8. De omvang van de belangenafweging is afhankelijk van de (wijze van) formulering van de wijzigingsbevoegdheid. Naarmate deze bevoegdheid betrekking heeft op een groter gebied of naarmate de vorige bestemming hierdoor kan worden gewijzigd in meer nieuwe bestemmingen kunnen hogere eisen daaraan gesteld worden (zie onder meer ABRS 23 juli 2008, LJN: BD8867). In dit geval heeft de wijzigingsbevoegdheid betrekking op één concreet perceel waarbij de huidige bestemming “agrarische doeleinden I (agrarisch productiegebied)”, waarop een deel van de nieuwbouw is geprojecteerd, kan worden gewijzigd in de bestemming “Burgerwoningen”. De planologische afweging heeft derhalve al grotendeels plaatsgevonden bij de beoordeling van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Het door verweerder aangehaalde beleid, zoals hiervoor is geformuleerd, om ten behoeve van het bouwplan geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, betreft aspecten die in dat kader reeds zijn afgewogen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verweerder op onjuiste gronden heeft geweigerd om van zijn wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken. Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zijn standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat het op 31 oktober 2006 bij hem ingekomen gewijzigde bouwplan in geen enkel opzicht tegemoetkomt aan dat advies van 31 oktober 2006 en de criteria uit de Welstandsnota, evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd. De inhoud van het advies van 31 oktober 2006 is immers niet zodanig dat volstrekt duidelijk is op welke wijze het bouwplan volgens de welstandscommissie dient te worden aangepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet zelf kunnen concluderen dat het gewijzigde bouwplan niet voldoet aan het advies van 31 oktober 2006. Verweerder had zulks ter beoordeling aan de welstandscommissie moeten voorleggen.
3.9. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.10. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 724,50 aan kosten van verleende rechtsbijstand (0,25 punt x € 322 inzake 08/896 en 2 punten x € 322 inzake 08/1283). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
3.11. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 724,50 en wijst de gemeente Heumen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Heumen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. W.F. Bijloo, als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 november 2008