
Jurisprudentie
BG5600
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607127-08 (P)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607127-08 (P)
Statusgepubliceerd
Indicatie
poging doodslag
bewijs
strafmaatmotivering
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607127-08 (P)
Datum: 18 november 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres],
gedetineerd in de [detentieadres].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 24 juli 2008, 14 augustus 2008 en 4 november 2008, waarbij de verdachte is verschenen, op 24 juli 2008 bijgestaan door mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam en op 14 augustus 2008 en 4 november 2008 door mr. I. Baardman, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.E.M. van de Ven en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juli 2008. De rechtbank wijzigt de naam van het slachtoffer in de tenlastele[slacht[slachtoffer] [sla[slacht[slachtoffer]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door deze wijziging niet in zijn verdediging is geschaad.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 13 april 2008 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slacht[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
A. Vaststaande feiten
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de afzonderlijke processen-verbaal die als bijlage bij het in wettelijke vorm opgemaakte Proces dossier Relaas proces-verbaal met het [PV-nummer] zijn gevoegd, welk proces-verbaal op 23 juni 2008 is gesloten en getekend door [verbalisant].
Op zondag 13 april 2008 rijden verbalisanten in het centrum van [plaats] en worden zij gewenkt door een man die op de rijbaan staat. De man vertelt de verbalisanten dat er iemand in zijn hals is gestoken in café [plaats].
Aangekomen bij voornoemd café zien de verbalisanten een man voor het café op de grond zitten. In het café wordt door één van de verbalisanten het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. Buiten het café wordt de andere verbalisant aangesproken door een [getui[getuige]. Hij vertelt de verbalisant dat hij zag dat het slachtoffer bloedend uit het toilet kwam lopen en dat er nog twee mensen in de toiletruimte waren, waaronder de man die voor het café op de grond zat. Naar aanleiding hiervan wordt deze man als verdachte aangehouden.
De verbalisanten treffen tevens een persoon aan met een donkere huidskleur, een mager postuur en een bril. De verbalisanten zien donkergekleurde vlekken, helderrood van kleur, op de jas van deze persoon en zij hebben het vermoeden dat dit bloedvlekken zijn. Deze persoon wordt aangehouden en blijkt later te zijn genaamd [medeverdachte].
Op 13 april 2008 doet het slachtoffer [slachtoffer] aangifte. Tevens wordt een medische verklaring opgemaakt . [slachtoffer] verklaart dat hij naar het toilet is gegaan en bij de tweede plasbak is gaan staan, aangezien bij de eerste plasbak al een jongen stond te plassen. Deze jongen heeft volgens [slachtoffer] een getinte huidskleur en draagt een bril. Nadat [slachtoffer] heeft geplast, draait hij zich om en ziet hij achter de jongen met de bril een voor hem onbekende jongen staan, die zijn rechterarm omhoog heft en een steekbeweging naar de nek van [slachtoffer] maakt. [slachtoffer] voelt het warm worden bij zijn nek en als hij met zijn hand voelt aan zijn nek, ziet hij dat er bloed aan zijn hand zit.
In de dagen en weken die volgen wordt een aantal getuigen gehoord over het incident en wordt verdachte meerdere malen gehoord.
Bij zowel het slachtoffer als verdachte is DNA afgenomen. Voorts is op 13 april 2008 een onderzoek verricht op de plaats waar het steekincident had plaatsgevonden en de directe omgeving. Buiten het café, op straat, wordt een opengeklapt mes aangetroffen en op het lemmet wordt bloed aangetroffen. Van dit bloed wordt een monster genomen en voor onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder te noemen: NFI). Door het NFI wordt tevens celmateriaal van het heft van het mes afgenomen. Het DNA-profiel, verkregen uit het bloed van het lemmet, matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] en het DNA-profiel, verkregen uit het celmateriaal van het heft, matcht met het DNA-profiel van verdachte.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat hij dit alleen heeft gedaan en niet tezamen en in vereniging.
Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie gaat uit van de juistheid van de verklaring van aangever en neemt voornoemde verklaring als uitgangspunt. [medeverdachte] voldoet aan het signalement dat aangever geeft van de jongen met de bril, die zich ten tijde van de steekpartij wel in het toilet bevond maar die de aangever niet heeft gestoken.
Alle verklaringen wijzen erop dat verdachte in het toilet stond samen met het slachtoffer en [medeverdachte]. De officier van justitie wijst op de verklaring van [getuige], die direct in de richting van het toilet kijkt en beschrijft welke personen hij uit het toilet ziet komen. Kort daarop herkent hij verdachte als één van deze personen. De verklaring van [getuige] strookt met de overige verklaringen waaruit volgt dat verdachte direct na het incident erg snel naar buiten wilde. [getuige] verklaart anders, hetgeen goed het gevolg kan zijn van het feit dat zij zich om het slachtoffer heeft bekommerd; dit blijkt bovendien ook uit de door haar later afgelegde verklaring. Verdachte zelf verklaart aanvankelijk dat hij niet op het toilet is geweest en komt hier later op terug. De verklaring die verdachte aflegt ten aanzien van het mes is niet eenduidig en niet geloofwaardig. Uit het DNA-onderzoek blijkt dat er slechts één DNA-spoor op het mes is aangetroffen, namelijk dat van verdachte. De officier van justitie verwerpt de door de verdachte ter zitting opgeworpen mogelijkheid dat degene die heeft gestoken wellicht handschoenen heeft gedragen, omdat dit niet overeenkomt met de verklaring van het slachtoffer. De verkaring van [getuige], dat verdachte de hele tijd bij haar was, strookt niet met de verklaringen van andere getuigen.
De officier van justitie wijst ten slotte op de verklaringen van de [getuige].
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – in de kern het navolgende aangevoerd.
Op de belastende onderdelen in het dossier valt het nodige af te dingen. Bovendien bevat het dossier ontlastende onderdelen.
De belastende onderdelen worden door de verdediging onderverdeeld in vier categorieën, te weten:
- verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat verdachte zich direct na het incident in de toiletruimte zou hebben bevonden;
- verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat verdachte direct na het incident de zaak snel zou hebben willen verlaten;
- de verklaring van [getuige];
- het mes waarop contactsporen van verdachte zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de eerste categorie is naar voren gebracht dat de meeste getuigen niets kunnen verklaren met betrekking tot de vraag of verdachte zich direct na het incident in de toiletruimte bevond, met uitzondering van de getuigen [getuige] en [getuige]. Voornoemde getuigenverklaringen zijn echter op essentiële onderdelen onderling tegenstrijdig en voorts in strijd met de overige verklaringen.
Ten aanzien van de tweede categorie is aangevoerd dat uit diverse verklaringen wellicht volgt dat verdachte de zaak snel wilde verlaten, maar hij was niet de enige, hetgeen volstrekt logisch is na een dergelijk incident. Naar het oordeel van de verdediging mag dit gegeven dan ook niet met zich meebrengen dat daaruit zou volgen dat verdachte wilde vluchten na het plegen van een misdrijf.
Ten aanzien van de derde categorie is gesteld dat de verklaring van [getuige] belastend is, maar ook veel vraagtekens oproept en geen steun vindt in de overige zich in het dossier bevindende verklaringen. Bovendien is de verklaring in strijd met de verklaring van het slachtoffer. De verklaring van [getuige] is naar het oordeel van de verdediging onbetrouwbaar, waarbij tevens wordt gewezen op het feit dat er ruzie/onenigheid bestond tussen verdachte en [getuige].
Ten aanzien van de vierde categorie is betoogd dat het verklaarbaar is dat DNA-sporen van verdachte op het mes zijn aangetroffen; hij heeft immers verklaard het mes te hebben gevonden en op een barkruk te hebben gelegd. Wellicht heeft de dader handschoenen aangehad of is het mes door de dader afgeveegd alvorens het op straat is gegooid. Noch op de kleding van verdachte, noch op zijn lichaam zijn sporen van het slachtoffer aangetroffen. Gelet op de grootte van de toiletruimte hadden er, als verdachte de persoon zou zijn geweest die [slachtoffer] heeft gestoken, bloedsporen van het slachtoffer op verdachte moeten zijn aangetroffen.
De verdediging heeft vervolgens gewezen op de andere ontlastende onderdelen in het dossier, te weten de aangifte van het slachtoffer, de verklaring van [getuige] en de opgegeven signalementen.
D. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde vaststaande feiten, dat vaststaat dat het slachtoffer [slachtoffer] op 13 april 2008 in de toiletruimte van café [plaats] te [plaats] is gestoken in zijn nek. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer]. Uit die verklaringen volgt dat zich op het moment van het steekincident, naast [slachtoffer], nog twee personen in de toiletruimte bevonden. [slachtoffer] verklaart heel duidelijk dat de getinte persoon met de bril, die er al stond op het moment dat hij de toiletruimte binnen kwam, niets heeft gedaan, maar dat het de tweede persoon is geweest die hem in zijn nek heeft gestoken. Nadat [slachtoffer] is gestoken, verlaat hij de toiletruimte en hij verklaart hierover: “Ik ben direct naar voren, waar mijn vrienden stonden, gelopen. Ik heb direct verteld wat er was gebeurd en dat de dader nog in de wc stond.” Blijkens de verklaring van [slachtoffer] was hij in het café me[getuige]andere [getuigen].
De [getuige] verklaart dat hij in café [plaats] aanwezig was en daar een aantal bekenden ontmoette, waaronder voornoemde [getuige] en [getuige]. Hij verklaart: “Ik zag op een gegeven moment dat [slachtoffer]toffer] naast ons kwam staan”…”Ik hoorde dat [slachtoffer] zei:”Ik ben neergestoken in het toilet”. Vervolgens verklaart [getuige] dat hij direct in de richting van het toilet heeft gekeken en in de toiletruimte twee personen heeft zien staan, een blanke man met wit shirt en donker haar en een getinte man met een half lange drie kwart beige jas en een brilletje op.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de verklaringen van aangever en [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen met [PV-nummer] (voetnoot 1), de getinte man met de bril op de later aangehouden [medeverdachte] lijkt te zijn.
Vervolgens ziet [getuige] dat de blanke jongen veel haast heeft om weg te komen en hij ziet dat de blanke jongen buiten het café op de grond komt te liggen en wordt aangehouden.
De verklaring van getuige [getuige] ondersteunt de verklaring van de [getuige]. Ook hij ziet eerst het slachtoffer [slachtoffer] vanuit het toilet komen. Vervolgens ziet hij dat er een blanke jongen met een petje vanaf het toilet komt rennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond een petje droeg.
De rechtbank overweegt dat de beide café-eigenaren, [getui[getuige] , de verklaringen van [getuige] en [getuige] ondersteunen voor wat betreft het feit dat verdachte, direct na het steekincident het café wilde verlaten en bovendien verklaart [getuige] dat hij heeft gezien dat verdachte eerder die avond een baseball pet op had.
Blijkens het proces-verbaal met [PV-nummer] (voetnoot 4) is er buiten op straat, nabij de plek waar verdachte is aangehouden, een opengeklapt mes gevonden. Zoals reeds overwogen blijkt uit het onderzoek dat door het NFI is verricht naar de aangetroffen sporen op het mes dat het DNA-profiel, verkregen uit het bloed dat zich op het lemmet bevond, matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] en het DNA-profiel, verkregen uit het celmateriaal dat zich op het heft bevond, matcht met het DNA-profiel van verdachte. De rechtbank concludeert mitsdien dat het door de verbalisanten op straat aangetroffen mes, het mes betreft waarmee [slachtoffer] is neergestoken. Bovendien is door het NFI, ten aanzien van het celmateriaal dat afkomstig is van het heft, geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een tweede persoon. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, ruim voordat het steekincident heeft plaatsgevonden, het mes (dat de politie later op straat heeft aangetroffen en waarvan zich foto’s in het dossier bevinden) in het café op de grond zag liggen en dat hij het mes heeft opgeraapt en op een barkruk heeft neergelegd. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Uit geen van de overige zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt dat iemand een mes op een barkruk heeft zien liggen.
De rechtbank overweegt dat zij ook de overige door verdachte afgelegde verklaringen niet geloofwaardig acht. De verklaringen van verdachte worden niet ondersteund door andere zich in het dossier bevindende verklaringen. Bovendien verklaart verdachte niet consistent. Zo verklaart hij aanvankelijk dat hij überhaupt niet op het toilet is geweest die bewuste dag, terwijl hij later verklaart dat hij wel op het toilet is geweest.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
De rechtbank zal geen rekening houden met de verklaring van de getuige [getuige]. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere verklaringen en de rechtbank acht de verklaring niet geloofwaardig, nu is onder meer is gebleken dat tussen verdachte en [getuige] ruzie/onenigheid bestond.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Hij op 13 april 2008 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slacht[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij de artikelen 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht het bewezenverklaarde buitengewoon ernstig. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden waarom het slachtoffer door verdachte is neergestoken en de rechtbank leidt hieruit af dat het om een volstrekt willekeurig slachtoffer gaat. Het slachtoffer zal zich altijd blijven afvragen waarom juist hij is neergestoken.
Het door verdachte gepleegde misdrijf, gepleegd in een openbare gelegenheid, is niet alleen voor het slachtoffer bijzonder traumatiserend, maar versterkt tevens gevoelens van angst en onveiligheid bij burgers, hetgeen de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid aanmerkt. Met name de redeloze wijze waarop het slachtoffer is aangevallen, zonder dat verdachte zich heeft bekommerd om het leed dat aan het slachtoffer werd aangedaan, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het door verdachte begane feit niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van een langdurige gevangenisstraf en acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank - ten nadele van verdachte - rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 oktober 2008.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [s[slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.650,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is door verdachte niet betwist en mitsdien genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.650,00 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.650,00 en behoeve van het slachtoffer [sla[slacht[slachtoffer].
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [sla[slacht[slachtoffer], wonende te [plaats], van een bedrag van € 2.650,00 (zegge: zesentwintighonderdvijftig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.650,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [sla[slacht[slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [sla[slacht[slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. H.M. Schaak en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2008.
Mr. A.J. Louter voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.