
Jurisprudentie
BG5614
Datum uitspraak2008-11-14
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1317
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1317
Statusgepubliceerd
Indicatie
Last onder dwangsom opgelegd voor zonder bouwvergunning gebouwd tuinhuisje. De vraag is of het tuinhuisje is gebouwd op het voor- of het achtererf. Volgens (de toelichting bij) het Bblb hangt dit primair af van de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven. Het bestemmingsplan biedt in dit geval uitsluitsel. Het tuinhuisje is gebouwd op het voorerf, zodat een lichte bouwvergunning is vereist.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1317
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 14 november 2008
inzake
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2008 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 13 april 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder [eiser 1] aangeschreven om binnen zes weken na 20 april 2006 het zonder bouwvergunning gebouwde tuinhuisje op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per week met een maximum van € 10.000,- indien daaraan niet tijdig is voldaan.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2008, alwaar [eiser 1] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H. Braak, advocaat te Veenendaal. Namens verweerder is verschenen H.G. van Olderen, werkzaam bij de gemeente Veenendaal.
Overwegingen
2.1 Eisers stellen dat het tuinhuisje is gebouwd op het achtererf van het perceel, op meer dan een meter van de weg of het openbaar groen. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet (Ww), in samenhang met artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb), is daarvoor geen bouwvergunning vereist. Verweerder is van mening dat het tuinhuisje op het voorerf van het perceel is gebouwd, zodat wel een (lichte) bouwvergunning is vereist.
2.2 Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bblb. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits onder meer wordt voldaan aan het kenmerk dat het is gebouwd op het achtererf op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen. Volgens artikel 1, eerste lid, van het Bblb wordt onder achtererf verstaan het gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen, onder voorerf het gedeelte van het erf dat aan de voorzijde van het gebouw is gelegen en onder voorgevelrooilijn de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening. In de Nota van Toelichting bij het Bblb (Stb. 2002, 410) is bepaald dat indien er discussie ontstaat omtrent de vraag welke gevel de voorgevel is, primair moet worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of in de bouwverordening is aangegeven. Als ook dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt. Mede aan de hand van de jurisprudentie kunnen daarvoor als aanknopingspunten worden gehanteerd de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt, de plaats waar de brievenbus is aangebracht en de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.
2.3 Eerst moet derhalve worden onderzocht of het bestemmingsplan uitsluitsel kan geven over de vraag welke gevel van de woning van eisers op het perceel de voorgevel is. Ter plaatse is het bestemmingsplan ‘Dragonder-Oost’ van kracht. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 37, van de bij dit bestemmingsplan behorende planvoorschriften wordt onder voorgevelrooilijn verstaan de naar de openbare ruimte gekeerde gevel, erkers e.d. niet meegerekend. In artikel 1, aanhef en onder 32, van de planvoorschriften is bepaald dat onder openbare ruimte wordt verstaan de op de plankaart aangewezen gronden, die bestemd zijn voor verkeers- en verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen.
2.4 Het perceel is volgens de plankaart gelegen op gronden met de bestemming ‘W-v’, zijnde ‘Woondoeleinden’, ‘vrijstaand’. Het perceel grenst aan één zijde, te weten aan de kant van de [straatnaam], aan gronden met de bestemming ‘Vb’, zijnde ‘Verblijfsdoeleinden’. Aan de overige zijden grenst het perceel aan gronden met de bestemming ‘W-v’. Dit betekent dat de voorgevelrooilijn zich bevindt aan de zijde van de gevel die is gekeerd naar de [straatnaam]. Anders dan eisers menen, wil het feit dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften binnen de bestemming ‘Woondoeleinden’ ook het gebruik van de gronden als ‘groenvoorzieningen’ en ‘ontsluitingswegen’ is toegestaan, niet zeggen dat de gronden die binnen deze bestemming op die wijze in gebruik zijn genomen, zijn aan te merken als openbare ruimte. Deze gronden blijven namelijk, ondanks de reikwijdte van het binnen de bestemming ‘Woondoeleinden’ toegestane gebruik, op de plankaart aangewezen als bestemd voor ‘Woondoeleinden’. Aangezien de voorgevelrooilijn is gekeerd naar de [straatnaam], is de aan die zijde gelegen gevel van de woning van eisers de voorgevel in de zin van het Bblb. Het bestemmingsplan geeft derhalve uitsluitsel over de vraag welke gevel van de woning van eisers de voorgevel is.
2.5 Het tuinhuisje is gebouwd aan de kant van de [straatnaam], de kant van de voorgevel. Het tuinhuisje is derhalve gebouwd op het voorerf. Hiervoor is op grond van artikel 40, eerste lid, van de Ww in samenhang met artikel 44, tweede lid, van de Ww en artikel 4, tweede lid, van het Bblb een lichte bouwvergunning vereist.
2.6 Eisers hebben voorts nog aangevoerd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij de hoekwoning aan de [buurperceel] wel de feitelijke situatie doorslaggevend is voor het bepalen van de voorgevel. Dit betoog faalt. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet leiden tot het verlenen van een bouwvergunning in strijd met artikel 44 van de Ww. Uit het bepaalde in artikel 44, aanhef, van de Ww volgt dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen. Eén van deze weigeringsgronden is strijd met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen nu het perceel [buurperceel] aan twee zijden grenst aan gronden met de bestemming ‘Verblijfsdoeleinden’.
2.7 Eisers hebben verder aangevoerd dat zij bij de koop van de woning verkooptekeningen hebben gekregen waarop de voordeurzijde als voorgevel is aangeduid. Verweerder heeft op basis van deze tekeningen een bouwvergunning verleend. Ook dit betoog faalt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bestemmingsplan en niet de bouwaanvraag doorslaggevend is voor de vraag wat de voorgevel is. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat van de zijde van verweerder een mededeling is gedaan dat de voordeurzijde van de woning is aan te merken als de voorgevel.
2.8 Eisers hebben door het bouwen van het tuinhuisje zonder de daarvoor vereiste lichte bouwvergunning gehandeld in strijd met artikel 40 van de Ww. In het eerste lid van dat artikel is onder meer bepaald dat het verboden is te bouwen zonder een vergunning van verweerder. Verweerder is derhalve ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet in beginsel bevoegd handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.9 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Eisers hebben geen bouwaanvraag ingediend en een lichte bouwvergunning zou ook niet worden verleend. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften moet de afstand van een bijgebouw tot de voorgevelrooilijn bij een vrijstaande woning minimaal 5 meter bedragen. Hieraan voldoet het tuinhuisje niet. Een lichte bouwvergunning zou derhalve slechts kunnen worden verleend met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, 1º, van het Besluit op de Ruimtelijke ordening. Bij het verlenen van een dergelijke vrijstelling toetst verweerder aan de notitie ‘Beleidsregels voor bebouwing op woonpercelen en beroep of bedrijf aan huis’ (hierna: de Beleidsregels). In onderdeel D.6 van de Beleidsregels is bepaald dat vrijstelling van de bepalingen van het geldende bestemmingsplan kan worden verleend voor het bouwen van bijgebouwen, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gesitueerd. Aan dit vereiste is niet is voldaan. Het tuinhuisje valt dus niet binnen de normen van de Beleidsregels. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het verlenen van een vrijstelling in redelijkheid zou hebben kunnen weigeren.
2.10 Verder is niet gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden in de onderhavige situatie behoort te worden afgezien.
2.11 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.
De griffier: De rechter:
mr. J.K. van de Poel mr. G.J. van Binsbergen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA te ‘s-Gravenhage.