Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5650

Datum uitspraak2008-06-03
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00321 en 08/00109
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is, naar het Hof begrijpt, of de Ontvanger met recht de belanghebbenden de aanmaningen en de aankondiging van beslaglegging heeft gezonden en bij de aanmaningen kosten in rekening gebracht. Voorts is in geschil of belanghebbenden recht hebben op een kostenvergoeding, door belanghebbenden uiteindelijk becijferd op € 3.800.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE sector belasting, eerste meervoudige belastingkamer nummers: BK-06/00321 en 08/00109 uitspraakdatum: 3 juni 2008 Uitspraak op het hoger beroep van de erfgenamen van ir. [erflater], laatstelijk gewoond hebbende te [Z] en overleden op 27 januari 2004, (hierna te noemen: belanghebbenden) en het incidenteel ingestelde hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Delft (hierna: de Ontvanger) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2007, nummers AWB 05/5529 en 05/5530 GGH. Ontstaan en loop van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep 1.1.1. Bij brief van 25 februari 2005 hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen drie aan hen verzonden aanmaningen, gedagtekend 22 februari 2005, en verzocht om een kostenvergoeding. 1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2005 heeft de Ontvanger de grief van belanghebbenden ongegrond verklaard en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. 1.1.3. Hiertegen hebben belanghebbenden bij brief van 5 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.2.1. Bij "AANKONDIGING BESLAGLEGGING" van 20 mei 2005 (hierna: de aankondiging van beslaglegging) heeft de belastingdeurwaarder medegedeeld dat een bedrag van € 349,55 aan gemeentelijke belastingen inclusief vervolgingskosten onbetaald was gebleven. 1.2.2. Belanghebbenden hebben bij brief van 2 juni 2005 bezwaar gemaakt tegen de aankondiging van beslaglegging en daarbij tevens om een kostenvergoeding verzocht. 1.2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2005 heeft de Ontvanger besloten dat de invorderingskosten niet worden verminderd en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. Hiertegen hebben belanghebbenden bij brief van 5 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.3. De rechtbank heeft op 27 oktober 2006 op de beroepen van belanghebbenden uitspraak gedaan. 1.4. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Ontvanger heeft verweerschriften ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 april 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Vaststaande feiten In hoger beroep wordt uitgegaan van het volgende. 2.1.1. Op 22 februari 2005 heeft de Ontvanger drie aanmaningen tot betaling van aan erflater opgelegde aanslagen in diverse gemeentelijke belastingen gezonden. Daarbij heeft de Ontvanger op de voet van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: de Kostenwet) per aanmaning € 6 aan kosten in rekening gebracht. Bij een van de aanmaningen is tevens € 2 aan invorderingsrente in rekening gebracht. Betaling van de openstaande bedragen heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2005. 2.1.2. Bij brief van 25 februari 2005 hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen voormelde aanmaningen op de grond dat de heffingsambtenaar van de gemeente nog bezwaarschriften in behandeling had, alsmede dat de op de aanmaningen vermelde openstaande bedragen in strijd zijn met de inhoud van de uitspraak op bezwaar naar aanleiding van een viertal bezwaren van 28 september 2004 tegen de waardering van een viertal onroerende zaken. In de brief hebben belanghebbenden om een kostenvergoeding verzocht. 2.1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2005 heeft de Ontvanger aan belanghebbenden medegedeeld dat de grief dat er nog bezwaarschriften in behandeling zijn, ongegrond is. Voorts is het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. Hiertegen hebben belanghebbenden bij brief van 5 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. 2.2.1. Op 20 mei 2005 heeft de Ontvanger aan belanghebbenden door middel van de aankondiging van beslaglegging medegedeeld dat ondanks aan belanghebbenden betekende dwangbevelen geen of onvoldoende betaling heeft plaatsgevonden en dat op dat moment (inclusief de reeds in rekening gebrachte vervolgingskosten maar exclusief de eventueel verschuldigde invorderingsrente) een bedrag verschuldigd was van € 349,55. 2.2.2. Belanghebbenden hebben bij brief van 2 juni 2005 bezwaar gemaakt tegen de aankondiging van beslaglegging om reden dat eerdere bezwaarschriften nog niet (gemotiveerd) behandeld waren; de aankondiging betrekking had op aanslagen die al zouden zijn betaald; de aankondiging slechts openstaande kosten betreft, terwijl die er niet meer zouden zijn; en omdat uit de specificatie blijkt dat reeds € 126 aan kosten is betaald, hetgeen in strijd is met "eerder vermelde uitspraak op bezwaar". Tevens hebben belanghebbenden om een kostenvergoeding verzocht. 2.2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2005 heeft de Ontvanger besloten dat de invorderingskosten niet worden verminderd en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. Hiertegen hebben belanghebbenden bij brief van 5 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. 2.3. De rechtbank heeft bij voormelde uitspraak: - zich onbevoegd verklaard, indien het op 9 augustus 2005 ingediende beroepschrift van belanghebbenden de uitvoering van de onder 1.3 van de uitspraak van de rechtbank genoemde dwangbevelen betreft; - de beroepen voor het overige gegrond verklaard; - de uitspraken op bezwaar vernietigd, behoudens voor zover zij betreffen de op 22 februari 2005 in rekening gebrachte aanmaningskosten en de op 13 juni 2005 in rekening gebrachte betekeningskosten; - het bezwaar van 25 februari 2005 niet-ontvankelijk verklaard voorzover het zich richt tegen de op 4 oktober 2002, 2 juni 2003 en 25 oktober 2004 in rekening gebrachte aanmaningskosten; - het administratieve beroep van 2 juni 2005 niet-ontvankelijk verklaard voorzover het zich richt tegen de op 1 februari 2005, 2 februari 2005 en 23 maart 2005 in rekening gebrachte betekeningskosten; - de Ontvanger in de proceskosten ten bedrage van € 237,60 veroordeeld onder aanwijzing van de gemeente Delft als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbenden dient te vergoeden; - gelast dat de gemeente Delft het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen 3.1.1. In geschil is, naar het Hof begrijpt, of de Ontvanger met recht de belanghebbenden de aanmaningen en de aankondiging van beslaglegging heeft gezonden en bij de aanmaningen kosten in rekening gebracht. Voorts is in geschil of belanghebbenden recht hebben op een kostenvergoeding, door belanghebbenden uiteindelijk becijferd op € 3.800. 3.1.2. Het principaal ingestelde hoger beroep van belanghebbenden strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van alle onderhavige aanslagen, aanmaningen en dwangbevelen. Voorts strekt het ertoe de Ontvanger te gelasten alle desbetreffende betaalde gelden terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, met kosten van rechtsbijstand in beide instanties en met een dwangsom voor iedere keer dat de Ontvanger jegens belanghebbende gebruik zal maken van externe invorderingsbureaus. 3.1.3. De Ontvanger heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principaal ingestelde hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. 3.2.1. In het incidenteel ingestelde hoger beroep is in geschil of de rechtbank de brief van 25 februari 2005 terecht heeft opgevat op als een bezwaarschrift dat tevens is gericht tegen de op 4 oktober 2002 en 2 juni 2003 aan erflater en op 25 oktober 2004 aan belanghebbenden in rekening gebrachte aanmaningskosten en voorts of de rechtbank de brief van 2 juni 2005 terecht heeft opgevat op als een bezwaarschrift dat tevens is gericht tegen de op 1 februari 2005, 2 februari 2005, 23 maart 2005 en 13 juni 2005 aan belanghebbenden in rekening gebrachte betekeningskosten. 3.2.2. Het incidenteel ingestelde hoger beroep van de Ontvanger strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, inclusief de veroordeling in de proceskosten en het griffierecht. 3.2.3. Belanghebbenden hebben geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het incidenteel ingestelde hoger beroep. 3.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet bepaalt dat de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet), de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet geschieden als waren die belastingen rijksbelastingen. 4.2. Artikel 7, lid 1, van de Kostenwet bepaalt dat tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift kan indienen bij de ontvanger. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in de eerste volzin bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Wet van overeenkomstige toepassing. 4.3. Het belastingrecht kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Bezwaar en beroep staat slechts open tegen een besluit als dat door de wet is aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking. 4.4 Aan het verzenden van een aanmaning zijn voor de belastingschuldige vervolgingskosten verbonden. De hoogte van de aan de belastingschuldige in rekening te brengen kosten is geregeld in artikel 2 van de Kostenwet. Bij een gevorderde som tot € 454 bedraagt het tarief € 6. 4.5. Artikel 30 van de Invorderingwet 1990 bepaalt (voor zover van belang) dat de ontvanger het bedrag van de betalingskorting vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. 4.6 Gesteld noch gebleken is dat de Ontvanger niet de juiste bedragen aan aanmaningskosten of invorderingsrente in rekening heeft gebracht. Belanghebbenden hebben geen, althans onvoldoende feiten gesteld waaruit geconcludeerd zou kunnen worden, dat het handelen van de Ontvanger bij het verzenden van de aanmaningen, het in rekening brengen van de aanmaningskosten of de invorderingsrente de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels niet zou kunnen doorstaan. 4.7. Uit de tekst noch uit de context van de brief van 25 februari 2005 valt op te maken dat belanghebbenden niet alleen bezwaar wensten te maken tegen de aanmaningen van 22 februari 2005, doch ook tegen andere aan belanghebbende verzonden aanmaningen en dwangbevelen, zodat de rechtbank daarover ten onrechte heeft beslist. In zoverre slaagt het incidenteel ingestelde hoger beroep. 4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep van belanghebbenden voor zover het betreft de bezwaren die belanghebbenden hebben geuit in hun brief van 25 februari 2005, ongegrond. 4.9. De aankondiging van beslaglegging is in de Wet niet aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking. Evenmin kan op grond van het bepaalde in de Invorderingswet 1990 of de Kostenwet tegen de aankondiging van beslaglegging bezwaar worden gemaakt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat bij de aankondiging van beslaglegging aan belanghebbenden kosten in rekening zijn gebracht. 4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tegen de aankondiging van beslaglegging geen rechtsmiddel openstaat. De Ontvanger had het bezwaar tegen de aankondiging van beslaglegging niet-ontvankelijk moet verklaren. 4.11. Uit de tekst noch de context van de brief van 2 juni 2005 kan worden opgemaakt dat het bezwaar van belanghebbenden is gericht tegen de op 1 februari 2005, 2 februari 2005, 23 maart 2005 en 13 juni 2005 aan belanghebbenden in rekening gebrachte betekeningskosten. Derhalve is het incidenteel ingestelde hoger beroep op dit onderdeel gegrond. 4.12. Op grond van het vorenoverwogene zijn het principaal en het incidenteel ingestelde hoger beroep gegrond. Proceskosten en griffierecht Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, omdat niet is gesteld, hoewel zulks gelet op de familierelatie op zijn weg en in de rede had gelegen, en ook overigens niet is gebleken dat door de gemachtigde van belanghebbenden aan hen ter zake van zijn verrichtingen in deze procedure kosten in rekening zijn gebracht. Wel dient aan belanghebbenden het voor het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht van € 37, alsmede het voor het principaal hoger beroep betaalde griffierecht van € 105 te worden vergoed. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; - verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 24 juni 2005 ongegrond; - verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 28 juni 2005 gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar van 28 juni 2005; - verklaart het bezwaar van 2 juni 2005 niet-ontvankelijk; - gelast de gemeente Delft aan belanghebbenden een bedrag van € 105 aan griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 3 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. 6 nummers BK-06/00321 en 08/00109 uitspraak