Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5652

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/9425 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juli 2006 is aan eiseres een boete opgelegd krachtens artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit. Bij besluit van 12 oktober 2006 is het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank valt de boete buiten de reikwijdte van artikel 44, eerste lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (Invoeringswet Wfsv) en is de boete niet één van de in het tweede en derde lid van dat artikel genoemde beschikkingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat artikel 42, tweede lid, van de Invoeringswet Wfsv, geen overgangsrechtelijke voorziening bevat voor de in artikel 12 en volgende van de Coordinatiewet Sociale Verzekering (CSV) neergelegde boetebepalingen. Volgt gegrondverklaring, vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het besluit waarbij de boete is opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/9425 CSV Uitspraakdatum: 3 juli 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X.] B.V., gevestigd te [Z.], eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Bij besluit van 17 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd ten bedrage van € 2.269 (hierna: de boete). 1.2. Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 november 2006, ontvangen door de rechtbank op 22 november 2006, beroep ingesteld. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.4. Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2008 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigden]. Verweerder is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften zijn verstrekt aan partijen. 1.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat op de daarbij aangegeven wijze. Vervolgens heeft tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarna de rechtbank aan partijen heeft bericht dat de zaak is verwezen naar een meervoudige kamer. 1.6. Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting van 22 mei 2008. Partijen zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. 2.Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiseres exploiteert een groothandel in hard- en software. In het handelsregister staat, voor zover hier van belang, vermeld dat bij eiseres 13 personen werkzaam zijn. 2.2. Verweerder heeft de zogenoemde jaaropgaven voor het jaar 2005 op 16 juni 2006 ontvangen. 2.3. Verweerder heeft de onder 1.1. vermelde boete opgelegd omdat eiseres naar zijn opvatting niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit, inhoudende dat een werkgever jaaropgaven moet indienen in de maand januari van het kalenderjaar, volgend op dat waarop zij betrekking hebben. 3.Geschil 3.1. In geschil is of de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. 3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. 3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het bestreden besluit en herziening van het besluit waarbij de boete is opgelegd in dier voege dat de boete wordt verminderd tot € 454 dan wel € 1.134. 3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.5. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De boete is een ´criminal charge´ in de zin van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Voor de boete geldt het in deze verdragen verankerde uitgangspunt dat niemand kan worden veroordeeld wegens handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde en dat, indien na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, de overtreder daarvan dient te profiteren. De beoordeling van het voorliggende geschil over boeteoplegging dient zich dus mede – en zonodig ambtshalve – uit te strekken over de wettelijke grondslag van de overtreding en de daarop gestelde boete. 4.2. Krachtens artikel 48, derde lid, Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Invoeringswet Wfsv) zijn de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) en de daarop gebaseerde regelingen met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen. Het in hoofdstuk 3 van de Invoeringswet Wfsv neergelegde overgangsrecht bevat geen voorziening voor de in artikel 12 en verder CSV neergelegde boetebepalingen, ook niet in artikel 44 Invoeringswet Wfsv, dat als volgt luidt: “1. De beschikkingen die het UWV, onderscheidenlijk de SVB, onderscheidenlijk het College zorgverzekeringen voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet heeft genomen op grond van een wettelijke bepaling die door de inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van de Wet financiering sociale verzekeringen en van deze wet komt te vervallen en die betrekking hebben of mede betrekking hebben op een periode, gelegen na de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, blijven na die datum van kracht. -2. Tot de beschikkingen, bedoeld in het eerste lid, behoren de beschikkingen die door het UWV zijn genomen op grond van de hierna genoemde wettelijke bepalingen en die met ingang van de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet gelden als een beschikking, genomen op grond van het artikel, de artikelen of de paragraaf van de Wet financiering sociale verzekeringen die daarbij is genoemd: a. artikel 75 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering: artikel 40; b. artikel 63 van de Ziektewet: artikel 40; c. de Wet premieregime bij marginale arbeid: hoofdstuk 3, afdeling 6, § 3; d. de artikelen 97k of 97m van de Werkloosheidswet: de artikelen 95 of 97; e. artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering: artikel 37. -3. Tot de beschikkingen, bedoeld in het eerste lid, behoren tevens de beschikkingen die voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet door het UWV zijn genomen over het verzekerd zijn op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en die betrekking hebben of mede betrekking hebben op een na die datum gelegen periode.” De boete valt buiten de reikwijdte van het eerste lid, aangezien zij na 1 januari 2006 is opgelegd, en is niet één van de in het tweede en derde lid genoemde beschikkingen. 4.3. Ook het door verweerder genoemde artikel 42, tweede lid, van de Invoeringswet Wfsv bevat naar het oordeel van de rechtbank geen overgangsrechtelijke voorziening voor de in artikel 12 en volgende CSV neergelegde boetebepalingen. In artikel 42, tweede lid, is het volgende bepaald: “Met betrekking tot de financiering van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Ziekenfondswet over de kalenderjaren, gelegen voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, blijft het recht zoals dit gold voor die datum, van toepassing.” Verweerders betoog dat de financiering van de in artikel 42 genoemde wetten was geregeld in de CSV, zodat op grond van artikel 42 de (gehele) CSV nog van toepassing is over de jaren tot en met 2005, kan niet worden gevolgd. Een boete kan slechts worden opgelegd indien daarvoor een expliciete wettelijke grondslag bestaat. De term ‘financiering’ is onvoldoende om hierin ook de bevoegdheid tot het opleggen van een boete te begrijpen. 4.4. Het voorgaande betekent dat de boete is gebaseerd op een ten tijde van het opleggen ervan niet meer geldend artikel. De ten tijde van het opleggen van de boete en de beslissing op bezwaar geldende wet- en regelgeving bevat geen bepaling(en) die naar inhoud en strekking overeenkomen met artikel 12 CSV en de daarop gebaseerde regelingen. De beslissing op bezwaar en het primaire besluit ontberen dus een wettelijke grondslag en kunnen reeds daarom niet in stand blijven. Het beroep wordt gegrond verklaard en deze besluiten worden vernietigd. 4.5. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan beoordeling van de geschilpunten. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 31 januari 2008 met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - herroept het besluit waarbij de boete is opgelegd; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres dient te voldoen; - gelast dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Smorenburg, mr. L. de Loor-Alwin en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.