Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5679

Datum uitspraak2008-11-25
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.003.480/01 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof is – gelet op het overwogene in rubriek 6.1. – van oordeel dat het daar vermelde uitgangspunt blijft gelden, maar dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van de gerechtsdeurwaarder en dat hij kosten noch moeite heeft gespaard – weliswaar buiten de eerder genoemde periode - om alsnog binnen afzienbare tijd de achterstallige punten te behalen, aanleiding bestaat om geen boete op te leggen, nu de ratio – die de grondslag vormt van het verzoek van de KBvG - daartoe in casu ontbreekt.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 25 november 2008 in de zaak onder nummer 200.003.480/01 GDW van: KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS, gevestigd te ‘s-Gravenhage, APPELLANTE, gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, t e g e n [naam], gerechtsdeurwaarder te [naam] GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 14 maart 2008 ingekomen een verzoekschrift - met één bijlage - namens appellante, verder te noemen de KBvG, waarbij zij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 29 januari 2008, verzonden op 14 februari 2008, waarbij de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde, verder te noemen: de gerechtsdeurwaarder, gegrond is verklaard onder oplegging aan de gerechtsdeurwaarder van de maatregel van berisping. 1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 14 april 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2008, alwaar de gemachtigde van de KBvG en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten 3.1. De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur van de KBvG bij brief van 7 november 2006 en 17 januari 2007 ervan op de hoogte gesteld dat hij in de periode 2005–2006 niet heeft voldaan aan artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG, verder: de verordening. In genoemde periode diende de gerechtsdeurwaarder 25 opleidingspunten te halen. De gerechtsdeurwaarder heeft 12 punten behaald. 3.2. Bij brief van 25 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van het bestuur van 17 januari 2007 beantwoord. 3.3. Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn brief van 25 januari 2007 is opgevat als een verzoek om dispensatie en dat dit verzoek is afgewezen. De gerechtdeurwaarder heeft geen bezwaar tegen dit besluit aangetekend. 4. Het standpunt van de KBvG De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij te weinig opleidingpunten heeft gehaald. Artikel 1 van de verordening verplicht ieder lid van de beroepsorganisatie zich te scholen en bij te scholen zodat de (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. In artikel 2 van de verordening is de verplichting neergelegd om binnen een aaneengesloten periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingpunten te behalen. Het bestuur heeft dit aantal voor de periode 2005-2006 bepaald op 25. De gerechtsdeurwaarder heeft binnen die periode 12 punten behaald. De gerechtsdeurwaarder heeft als redenen gegeven voor het niet behalen van het minimum aantal punten, dat er een verhuizing van zijn kantoor plaats vond, er sprake was van allerlei onvoorziene omstandigheden, het ziekteverzuim van het personeel toenam, waardoor hij zelf veel werk diende te verrichten en hij onvoldoende middelen en tijd had om cursussen te volgen. Het bestuur acht deze redenen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder dispensatie zou kunnen worden verleend als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de verordening. Door het niet behalen van de opleidingspunten heeft de gerechtsdeurwaarder zichzelf verrijkt. Doordat hij geen cursussen volgt behoeft hij de daaraan verbonden kosten niet te dragen, maar heeft hij bovendien meer tijd over om omzet te genereren. Daarom acht de KBvG de maatregel van het opleggen van een geldboete passend. 5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij te weinig opleidingspunten heeft behaald in de genoemde periode. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat naar zijn mening het behalen van opleidingspunten geen waarborg is dat een gerechtsdeurwaarder beschikt over de noodzakelijke kennis voor een goede beroepsuitoefening. Men kan punten vergaren, zonder ook maar iets van het desbetreffende onderwerp op te steken. Het behalen van een cursus is niet anders dan inschrijven, betalen en tweemaal een presentielijst tekenen. Hierna zijn de punten behaald. 5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft voorts betoogd dat hij in het eerste half jaar van 2007 al meer dan 20 opleidingspunten heeft behaald. 6. De beoordeling 6.1. De algemene uitgangspunten zoals weergegeven in rubriek 4. van de beslissing van de kamer volgt het hof en het maakt die tot de zijne, behoudens het gestelde onder 4.4. Het hof is van oordeel dat indien door het bestuur van de KBvG een beslissing is genomen inzake het verzoek om dispensatie en daartegen niet op bij de wet voorziene wijze bezwaar of beroep is ingesteld, de kamer gebonden is aan deze beslissing en niet toekomt aan een onderzoek naar de vergelijkbaarheid met gevallen waarin wel ontheffing is verleend. 6.2. Het hof neemt als vaststaand aan dat de gerechtsdeurwaarder te weinig opleidingpunten heeft gehaald in de periode 2005-2006. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting heeft de gerechtsdeurwaarder – evenals in zijn verweerschrift – betoogd dat de maatregel van berisping zoals opgelegd door de kamer recht doet aan de overtreding. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat hij zijn toezegging tot het inhalen van de 13 opleidingspunten in de periode 2007-2008 gestand heeft gedaan. Blijkens het overzicht van behaalde KBvG-opleidingspunten, heeft de gerechtsdeurwaarder in genoemde periode 43 punten behaald, hetgeen een surplus is op de thans geldende norm van 30 opleidingspunten. De KBvG heeft ter zitting erkend dat bedoelde 43 punten zijn behaald. 6.3. Ten aanzien van het genoten voordeel in tijd en geld dat voor de KBvG redengevend is voor het verzoek tot het opleggen van een geldboete heeft de gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat hij dit voordeel niet heeft genoten. Hij heeft immers in de volgende jaren extra tijd gestoken in het behalen van de punten en daarvoor de volle prijs betaald. De KBvG heeft hiertegen als verweer in gebracht dat het beroep ziet op de periode 2005–2006 en niet op de periode 2007–2008, maar dat de KBvG oog heeft voor de bijzondere omstandigheden van het geval en zich dienaangaande refereert aan het oordeel van het hof. De gerechtsdeurwaarder heeft daarnaast naar voren gebracht dat hij vakdocent is en een rechtenstudie volgt. 6.4. Het hof is – gelet op het overwogene in rubriek 6.1. – van oordeel dat het daar vermelde uitgangspunt blijft gelden, maar dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van de gerechtsdeurwaarder en dat hij kosten noch moeite heeft gespaard – weliswaar buiten de eerder genoemde periode - om alsnog binnen afzienbare tijd de achterstallige punten te behalen, aanleiding bestaat om geen boete op te leggen, nu de ratio – die de grondslag vormt van het verzoek van de KBvG - daartoe in casu ontbreekt. 6.5. Uit het bovenstaande volgt dat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder weliswaar tuchtrechtelijk laakbaar is, maar niet dermate laakbaar dat de maatregel van een geldboete passend en geboden is. 6.6. Dit leidt tot de volgende beslissing. 7. De beoordeling Het hof: - bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige, onder verbetering van de gronden. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, L. Verheij en L.J. Saarloos en uitgesproken op dinsdag 25 november 2008 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 384.2007 ingesteld door: DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS (KBVG), gevestigd te Den Haag, klaagster, gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin, tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde. Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) namens klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 12 september 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008. 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006 en 17 januari 2007 op de hoogte gesteld dat door hem onvoldoende opleidingspunten zijn behaald. b) Bij brief van 25 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van het bestuur van 17 januari 2007 beantwoord. c) Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn brief van 25 januari 2007 is opgevat als een verzoek om dispensatie en dat dit verzoek werd afgewezen, met mededeling dat tegen dit besluit bezwaar kon worden aangetekend bij het bestuur. d) Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het bestuur geen bezwaarschrift van de gerechtsdeurwaarder had ontvangen en dat het bestuur zou overgaan tot het indienen van een klacht. 2. De klacht Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 21 daarom 4 punten te weinig. Hetgeen door de gerechtsdeurwaarder als reden is aangevoerd voor het niet behalen van het minimum aantal opleidingspunten is door het bestuur geen bijzondere omstandigheid geacht als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Verordening j° 5 lid 2 van het Reglement op grond waarvan dispensatie verleend kan worden. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder erkent te weinig studiepunten te hebben behaald. Hij heeft aangevoerd van mening te zijn dat het behalen van opleidingspunten geen waarborg inhoudt dat het lid daarmee beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. De gerechtsdeurwaarder ziet genoeg collega’s die ongetwijfeld meer punten hebben behaald dat hij maar naar zijn mening niet over voldoende kennis beschikken voor een goede beroepsuitoefening. Het is immers niet moeilijk om punten te behalen. De gerechtsdeurwaarder houdt de ontwikkelingen over zijn ambt nauwgezet bij. Regelmatig wordt hij benaderd door collega gerechtsdeurwaarders met vragen over uiteenlopende rechtsgebieden. De gerechtsdeurwaarder is zich er overigens van bewust dat hetgeen door hem wordt aangevoerd niet aan de inhoud van de Verordening afdoet. 4. Algemene uitgangspunten 4.1 De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden. 4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG. 4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing. 4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet door het bestuur is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend. 5. De beoordeling van de klacht 5.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. 5.2 Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder het vereiste aantal opleidingspunten niet heeft gehaald. Hetgeen hij aanvoert doet, zoals hij zelf ook inziet, niet af aan de verplichting die de verordening hem oplegt. Het nut van die verordening kan hier niet ter discussie staan. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan. 6. Beslist wordt daarom als volgt. BESLISSING: De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: ? verklaart de klacht gegrond; ? legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.