
Jurisprudentie
BG5705
Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8491 KINDER
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8491 KINDER
Statusgepubliceerd
Indicatie
Kinderopvangtoeslag 2006. Aanvraag niet gedaan binnen de wettelijke termijn van artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (tekst 2006), tegemoetkoming vastgesteld op nihil.
De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever heeft beoogd dat indien de aanvraag kinderopvangtoeslag niet tijdig is ingediend, geen kinderopvangtoeslag wordt toegekend.
Het beroep op uitlatingen van een medewerker van de Belastingtelefoon over de uiterste inleverdatum faalt, omdat niet vaststaat wat de precieze inhoud is geweest van het telefoongesprek en van de daarin door de medewerker gedane uitlatingen.
De rechtbank acht aannemelijk dat van overheidswege ruime bekendheid is gegeven aan de wijziging per 1 januari 2006 van de regeling betreffende de tegemoetkoming kinderopvang. De omstandigheid dat eiser niet (tijdig) van de wijzigingen in de regeling heeft kennisgenomen komt dan ook voor zijn eigen risico.
Indien en voor zover eisers betoog aldus moet worden opgevat dat aan overschrijding van de termijn voor het indienen van de aanvraag niet de gevolgen mogen worden verbonden als er door verweerder aan zijn verbonden omdat aan het overschrijden door verweerder van wettelijke termijnen geen of minder zware gevolgen zijn verbonden, faalt dat betoog. De door de wetgever gemaakte keuze om aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een belanghebbende andere gevolgen te verbinden dan aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een bestuursorgaan dient in dit geval door de rechter te worden gerespecteerd.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/8491 KINDER
Uitspraakdatum: 30 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 17 oktober 2007 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van verweerder van 17 augustus 2007 waarbij eisers aanvraag om een kinderopvangtoeslag voor 2006 (hierna: de aanvraag) buiten behandeling is gesteld.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [A].
1Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de aanvraag af;
gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2 Gronden
2.1. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5 Awb. Verweerder heeft zitting gesteld dat hij bij nader inzien vindt dat dit ten onrechte is gebeurd en dat in plaats daarvan bij het besluit van 17 augustus 2007 de kinderopvangtoeslag op nihil had moeten worden vastgesteld. Dit nader standpunt van verweerder heeft voor de verdere beoordeling als uitgangspunt te gelden en leidt reeds tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak op bezwaar.
2.2. Artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (tekst 2006, hierna: Awir) luidt als volgt:
'1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.'
2.3. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3) en tijdens de mondelinge behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer (Handelingen II 2004/05, blz. 2665) is onder meer het volgende opgemerkt:
'Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan wordt uitgegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming.'
en
'Mevrouw [B] en anderen hebben vragen gesteld over de aanvraagtermijn. Los van alle principes die wij hebben besproken, maken wij een fundamentele keuze om te harmoniseren met de belastingwetgeving. Dit betekent dat wij de aanvraagtermijn voor de toeslagen zelfs tot 1 april in het volgende jaar willen laten doorlopen. Dit is ook het moment waarop men de IB-aangifte moet inleveren. Wij vinden het te ver gaan om de termijn nog verder op te schuiven. Het gaat toch om boter bij de vis en om cash wanneer men die nodig heeft.'
2.4. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft beoogd dat indien de aanvraag kinderopvangtoeslag niet tijdig is ingediend, geen kinderopvangtoeslag wordt toegekend.
2.5. Ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is de rechter gehouden volgens de wet recht te spreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Dit brengt mee dat het de rechtbank niet is toegestaan de wettelijke regeling omtrent de (aanvraag van) tegemoetkoming kinderopvang of andere wettelijke regelingen als zodanig te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dat dit laatste het geval is, is aan de rechtbank evenwel niet gebleken en door eiser ook niet aangevoerd.
2.6. Vaststaat dat de aanvraag niet eerder dan op 23 juni 2007, en dus niet binnen de in artikel 15, eerste lid, van de Wet genoemde termijn, door verweerder is ontvangen.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 tot en met 2.6 is overwogen, heeft verweerder terecht gesteld dat te late indiening van de aanvraag in de weg staat aan toekenning van kinderopvangtoeslag voor 2006.
2.8. Eiser heeft aangevoerd dat het niet honoreren van de aanvraag niet in verhouding staat tot het verzuim om de aanvraag niet tijdig in te dienen. Verweerder had in plaats daarvan ook enige coulance kunnen betrachten of een sanctie kunnen opleggen, aldus eiser. Indien en voor zover dit betoog aldus moet worden opgevat dat aan overschrijding van de termijn voor het indienen van de aanvraag niet de gevolgen mogen worden verbonden als er door verweerder aan zijn verbonden, omdat aan het overschrijden door verweerder van wettelijke termijnen geen of minder zware gevolgen zijn verbonden, faalt dat betoog op grond van hetgeen onder 2.5 is overwogen. De door de wetgever gemaakte keuze om aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een belanghebbende andere gevolgen te verbinden dan aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een bestuursorgaan dient in dit geval door de rechter te worden gerespecteerd.
2.9. Eiser stelt verder dat hij eind maart 2007 heeft gebeld met de Belastingtelefoon en in dat gesprek onjuist is voorgelicht over de datum waarop de aanvraag uiterlijk moest worden gedaan. De rechtbank verwerpt dit beroep op het vertrouwensbeginsel, reeds omdat niet vaststaat wat de precieze inhoud is geweest van het telefoongesprek en van de daarin door de medewerker gedane uitlatingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medewerker uitlatingen heeft gedaan waaraan eiser objectief bezien een rechtens te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen omtrent de uiterste inleverdatum voor de aanvraag. Voorts kan aan verweerder niet worden tegengeworpen dat hij eiser eind maart 2007 niet erop heeft gewezen dat de aanvraag nog tot 1 juni 2007 kon worden ingediend, reeds omdat het besluit van Staatssecretaris van Financiën om aanvragen die na 1 april 2007 maar voor 1 juni 2007 waren ingediend, alsnog in behandeling te laten nemen, pas is genomen op 8 juni 2007 (Brief Staatssecretaris van Financiën van 8 juni 2007, nr. DGB 2007-1603 M, gepubliceerd in VakstudieNieuws 2007/28.2).
2.10. Eiser heeft tot slot betoogd dat de informatieverstrekking door verweerder - meer in het algemeen - onvoldoende was, waardoor eiser niet op de hoogte was van de termijn waarbinnen de aanvraag moest worden gedaan, de wijze waarop de aanvraagformulieren konden worden verkregen en van de gevolgen van overschrijding van de aanvraagtermijn.
Deze grief faalt. Bij een aanvraag om kinderopvangtoeslag ligt - anders dan bij (bijvoorbeeld) een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen - het initiatief bij de aanvrager, die een vrije keuze heeft om de kinderopvangtoeslag al dan niet aan te vragen. Die keuzevrijheid (die bij een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontbreekt) brengt mee dat van degene die overweegt een aanvraag om kinderopvangtoeslag in te dienen, mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de (procedurele) regels daaromtrent. Daargelaten hoever de voorlichtende rol van de overheid op dit punt precies gaat, acht de rechtbank op grond van hetgeen verweerder daaromtrent in de van hem afkomstige stukken en ter zitting onweersproken heeft aangevoerd, aannemelijk dat van overheidswege ruime bekendheid is gegeven aan de wijziging per 1 januari 2006 van de regeling betreffende de kinderopvangtoeslag. De omstandigheid dat eiser niet (tijdig) heeft kennisgenomen van de wijzigingen in de regeling en van de wijze waarop de formulieren voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag konden worden verkregen, komt dan ook voor zijn eigen risico en is dus evenmin reden om te oordelen dat verweerder de te laat ingediende aanvraag had moeten behandelen als ware het een tijdig ingediende aanvraag.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder uiteindelijk terecht gesteld dat hij de aanvraag had moeten afwijzen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het beroep gegrond te verklaren en eisers aanvraag af te wijzen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien gestel noch gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.een dagtekening;
c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d.de gronden van het hoger beroep.