Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5724

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers289589 / HA ZA 07-1978
Statusgepubliceerd


Indicatie

Internationaal bevoegdheidsincident, EVEX, forumkeuzebeding, plaats van uitvoering van de overeenkomst; plaats waar de ava wordt gehouden.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 289589 / HA ZA 07-1978 Uitspraak: 26 november 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiser 1], wonende te [woonplaats], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BALLINA FINANCE B.V., gevestigd te Amsterdam, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BALLINA PROPERTIES B.V., gevestigd te Amsterdam, 4. de vennootschap naar vreemd recht MEDOC INVESTMENT LTD., kantoorhoudende te Tortola, Britse Maagdeneilanden, eisers in de hoofdzaak, verweerders in de incidenten, advocaat mr. P.W. Tubbergen, - tegen - de vennootschap naar het recht van het land van haar zetel RATHBONE TRUST COMPANY S.A, gevestigd te Geneve (Zwitserland), gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de incidenten, advocaat mr. J. Kneppelhout. Eisers in de hoofdzaak tevens verweerders in de incidenten worden hierna individueel aangeduid als "[eiser 1]", “Ballina Finance”, “Ballina Properties” en “Medoc Investment” en gezamenlijk als “eisers”. Gedaagde in de hoofdzaak tevens eiseres in de incidenten zal worden aangeduid als "RTCSA". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 13 juni 2007 met één productie; - conclusie tot onbevoegdheid en conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties; conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en het voorwaardelijk incident tot oproeping in vrijwaring, met producties; conclusie van repliek in het bevoegdheidsincident en in het voorwaardelijk incident tot oproeping in vrijwaring; conclusie van dupliek in het bevoegdheidsincident en het voorwaardelijk incident tot oproeping in vrijwaring, met één productie. 2 De vaststaande feiten in de hoofdzaak en in de incidenten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties waarop beroep is gedaan, staat tussen partijen – voor zover thans van belang - het volgende vast: 2.1 Rathbone Trustees Ltd., een dochtermaatschappij van Rathbone Trust Company (BVI) Ltd., heeft bij akte van 3 februari 2000 als ‘the original trustees’ een trust genaamd “The Medoc Trust” opgericht ten behoeve van [eiser 1], ‘settlor’ en ‘protector’ van de trust. In artikel 29 van deze trustakte is bepaald dat: “(…) (a) THIS Settlement is established under the laws of The British Virgin Islands and the rights of all parties and the construction and effect of each and every provision hereof shall be subject to the exclusive jurisdiction of and construed only according to the law of the said British Virgin Islands. (b) The courts of the British Virgin Islands shall be the forum for the administration of these trusts. (…)”. 2.2 De hiervoor genoemde Rathbone Trust Company (BVI) Ltd. heeft tevens Medoc Investment opgericht. Na de oprichting heeft Rathbone Trust Company (BVI) Ltd. haar aandelen in Medoc Investment overgedragen aan Rathbone Trustees Ltd. Rathbone Trustees Ltd. is de aandelen in Medoc Investment voor de ‘The Medoc Trust’ gaan houden. [eiser 1] heeft substantiële bedragen ingelegd in The Medoc Trust. Medoc Investment heeft de aandelen in Ballina Finance verworven. [per[persoon 1], wonende te Schilde, België, was een van de statutair bestuurders van Ballina Finance. Ballina Finance is enig aandeelhouder van Ballina Properties. Ballina Finance, .[per[persoon 1] en [persoon 1] waren statutair bestuurders van Ballina Properties. 2.5 Ballina Properties heeft op 7 december 2001 van [persoon 2] een kantoorpand in Rotterdam verworven. Dit kantoorpand werd gehuurd door Trust- en Administratiekantoor Nestor B.V. (hierna: “Nestor”), waarvan [persoon 2] bestuurder en aandeelhouder was. 2.6 Bij brief van 4 oktober 2002 heeft [persoon 3], Senior Trust Officer bij RTCSA, aan [eiser 1] per adres [persoon 4] van SG Hambros London onder meer het volgende medegedeeld: “Medoc Investments Limited We have recently been in contact with [persoon 4] at SG Hambros concerning the above-mentioned company and Ballina Finance B.V. (...) Our primary concern is that there is a potential conflict on interest by [personen 1 & 2]. (…) 1. We suggest that Geneva directors are appointed in addition to the current directors in Ballina Finance B.V.; (…) 3. We should review the Tenancy Agreement, which has been put into place between [personen 1 & 2] (as tenants) and Ballina Finance BV (as landlord) to ensure that it has been made in good faith. We will contact [personen 1 & 2] to proceed with the above considerations and in the meantime, if you have any comments or queries, please do not hesitate to contact us. (…)” 2.7 Bij emailbericht van 30 januari 2003 deelde [persoon 5], medewerkster bij RTCSA, aan [persoon 4] onder meer het volgende mee: “Subject: Medoc Investments Limited (..) Just a plan of what we are going to do, following our discussion this morning with Alain [de rechtbank begrijpt: Esseiva] (..) 2. I will write to [persoon 1] explaining who we are, that is we are the shareholders and would like to become directors of the company. 3. I will have to send the documents you forwarded last year, the rental agreement etc. which are in Dutch, for translation. (..) 4. Finally when we have the directorship sorted sorted out, will get around to obtaining all other relevant documents we should have as directors and open a file in Geneva.(…)” 2.8 Bij brief van 3 februari 2003 heeft [persoon 3], op briefpapier van Medoc Investment en in zijn hoedanigheid van ‘director’ van deze“c/o Rathbone Trust Company S.A.” aan [persoon 2] onder meer het volgende medegedeeld: “(…) We are writing to you concerning Ballina Finance BV and Medoc Investments Limited. We have received the documents you forwarded to [persoon 4] at SG Hambros Bank, London concerning the Ballina structure. As we understand, Medoc Investments Limited holds the whole Ballina structure and having discussed the matter with the other directors, we feel that we should have a certain degree of control on the structure. Therefore, we propose that we appoint ourselves as directors in Ballina Finance B.V. We are currently making the arrangements and will inform you on the progress. (…)” Bij aktes van 13 februari en 22 augustus 2003 hebben [persoon 2], respectievelijk [persoon 1] handelende namens Ballina Properties, ten gunste van financieringsinstellingen hypotheken gevestigd op het genoemde kantoorpand en aldus van die instellingen verkregen gelden niet aan Ballina Properties ter beschikking gesteld. Een en ander kwam aan het licht toen de hypotheekhouder in 2005 dreigde het kantoorpand executoriaal te verkopen. Bovendien is achteraf gebleken dat Nestor bij Ballina Properties een huurschuld heeft laten ontstaan. 3 Het geschil in de hoofdzaak 3.1 De vordering van eisers luidt - verkort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: a. voor recht verklaart dat RTCSA wegens een toerekenbare tekortkoming – onder meer het niet zorg dragen voor de benoeming van andere bestuurders dan [persoon 1] in het bestuur van Ballina Finance en Ballina Properties, het treffen van dusdanige maatregelen dat handelingen van [persoon 1] ten nadele van deze vennootschappen zouden worden voorkomen en/of het niet voorkomen van een oplopende huurachterstand – in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen uit de met [eiser 1] en de vennootschappen Ballina Finance, Ballina Properties en Medoc Investment gesloten overeenkomst gehouden is tot vergoeding van alle schade die eisers als gevolg van die tekortkoming hebben geleden of nog zullen lijden; b. RTCSA veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser 1] en de vennootschappen geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; c. RTCSA veroordeelt in de kosten en nakosten van dit geding. 3.2 Eisers hebben aan hun vorderingen de stelling ten grondslag gelegd dat zij schade hebben geleden omdat RTCSA haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht niet is nagekomen nu RTCSA heeft nagelaten de nodige handelingen te verrichten ter bescherming van eisers. RTCSA is aansprakelijk voor deze schade. 3.3 RTCSA heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure. in het bevoegdheidsincident 3.4 De vordering van RTCSA luidt dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van eisers. 3.5 RTCSA legt aan deze vordering de stelling ten grondslag dat in artikel 29 van een op 3 februari 2000 tot stand gekomen trustakte een forumkeuze is gemaakt voor de rechter van de Britse Maagdeneilanden. Die trustakte is opgesteld door Rathbone Trustees Ltd. gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden. In de stellingen van RTCSA ligt besloten dat [eiser 1] als “settlor” of “protector” in de zin van de trustakte valt aan te merken en dat geen van de eisers of RTCSA als (“beneficiary” of “trustee” of anderszins) betrokkene bij de trustakte valt aan te merken. Subsidiair stelt RTCSA dat op grond van artikel 2 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 16 september 1988, Trb. 1989, 58 (hierna: EVEX) bij uitsluiting van de Nederlandse rechter de rechter in Zwitserland bevoegd is. 3.6 Eisers hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, althans tot afwijzing van deze incidentele vordering, met veroordeling van RTCSA in de kosten van het incident. in het voorwaardelijk vrijwaringsincident 3.7 De vordering van RTCSA luidt om haar toestemming te verlenen om genoemde [persoon 1] in vrijwaring te dagvaarden. 3.8 RTCSA legt aan deze vordering de stelling ten grondslag dat zij een verhaalsrecht heeft op [persoon 1] omdat deze onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor de schade is ontstaan tot vergoeding waarvan eisers RTCSA hebben aangesproken. 3.9 Eisers hebben zich wat deze incidentele vordering betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 4 De beoordeling in het bevoegdheidsincident 4.1 De bevoegdheid van de rechtbank dient beoordeeld te worden aan de hand van de in het EVEX neergelegde bevoegdheidsregels. Gelet namelijk op artikel 1 en artikel 54 ter lid 2 aanhef en onder a. EVEX wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een vordering van een in Zwitserland woonachtige dan wel gevestigde verweerder beoordeeld aan de hand van het EVEX. Ten aanzien van de uitleg van het EVEX stelt de rechtbank in navolging van de Hoge Raad (21 juni 2002, NJ 2002, 563 Spray Network/Telenor Venture e.a.) voorop (a) dat de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Staten die het EVEX hebben ondertekend en lid waren van de Europese Vrijhandelsassociatie op het tijdstip van ondertekening van het EVEX, hebben verklaard dat zij het juist achten dat hun gerechten bij de uitleg van het EVEX naar behoren rekening houden met de jurisprudentie van het HvJEG en van de gerechten van de Lid-Staten van de EG inzake de bepalingen van het EEX die in hoofdzaak in het EVEX zijn overgenomen en (b) dat uit een oogpunt van wenselijkheid van eenvormige uitlegging van het EVEX moet worden aangenomen dat ook de gerechten van de EG-lidstaten bij de uitlegging van het EVEX dienovereenkomstig dienen te handelen. forumkeuzebeding in trustakte 4.2 RTCSA beroept zich primair op de jurisdictieclausule van artikel 29 van de trustakte op grond waarvan volgens haar bij uitsluiting van de Nederlandse rechter de rechter op de Britse Maagdeneilanden bevoegd is om van de vordering van eisers kennis te nemen. RTCSA betwist dat zij een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met (een van) de eisers. Volgens RTCSA is zij op verzoek van Rathbone Trustees Ltd. en in het kader van de trustakte als contactpersoon voor [eiser 1] opgetreden om zo eventuele suggesties van [eiser 1], als ‘protector’, ter kennis van Rathbone Trustees Ltd. te brengen. 4.3 Artikel 17 EVEX beperkt zich tot de keuze van een gerecht of de gerechten van een lidstaat. De jurisdictieclausule van artikel 29 van de trustakte voldoet niet aan de vereisten van artikel 17 EVEX omdat het gerecht dat ingevolge die clausule bevoegd zou zijn buiten het grondgebied van de verdragsluitende staten ligt. Daarom dient, nu de onderhavige vorderingen bij de Nederlandse rechter zijn ingesteld, aan de hand van het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht te worden nagegaan of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de vorderingen kennis te nemen. Daarom toetst de rechtbank die jurisdictieclausule aan artikel 8 leden 2 en 5 Rv. Nu van de in dit geding betrokken partijen slechts [eiser 1] bij de trustakte is betrokken kan niet gesproken worden van een door partijen bij overeenkomst aangewezen rechter in de zin van artikel 8 lid 2 Rv. Daarom vormt de jurisdictieclausule in de trustakte geen beletsel voor de bevoegdheid van enig gerecht van een verdragsluitende staat ingevolge het EVEX. artikelen 2 en 5 EVEX 4.4 De rechtbank stelt voorop dat op grond van de hoofdregel in artikel 2 lid 1 EVEX in samenhang met artikelen 52 en 53 EVEX RTCSA als gedaagde in beginsel voor een van de gerechten van Zwitserland opgeroepen dient te worden, daar zij in Zwitserland is gevestigd. 4.5 Eisers gronden hun beroep op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter echter op artikel 5, aanhef en lid 1 van het EVEX, waarin is bepaald dat bevoegd is de rechter van de plaats waar de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Eisers baseren hun vorderingen op een door hen gestelde overeenkomst van opdracht met RTCSA. RTCSA betwist het bestaan van die overeenkomst. 4.6 Met het oog op de beoordeling van haar bevoegdheid onderzoekt de rechtbank niet het verweer en beperkt zij zich ertoe te overwegen dat, mede gelet op de onder 2.6, 2.7 en 2.8 genoemde correspondentie, de door eisers gestelde overeenkomst van opdracht in dit stadium van de procedure voldoende plausibel is (vgl.: HvJEG 4 maart 1982, 38/81, NJ 1983, 508 Effer/Kantner). 4.7 Nu die door eisers gestelde overeenkomst van opdracht niet (op een bepaalde plaats) is uitgevoerd en gesteld noch gebleken is dat partijen contractueel hebben bepaald waar de overeenkomst uitgevoerd moest worden, moet de rechtbank de vraag naar haar bevoegdheid op grond van artikel 5, aanhef en lid 1 EVEX in twee stappen oplossen. Als eerste dient vastgesteld te worden welk rechtsstelsel volgens Nederlands conflictenrecht op de gestelde overeenkomst van opdracht van toepassing is. Daarna dient de rechtbank als tweede stap aan de hand van het door dat conflictenrecht als toepasselijk aangewezen rechtsstelsel te bepalen waar de verbintenis in geschil moet worden uitgevoerd. toepasselijk recht 4.8 Op grond van de verwijzingsregels van het EEG-verbintenissenverdrag van 19 juni 1980 (hierna: EVO) komt de rechtbank als volgt tot de slotsom dat het Zwitserse recht van toepassing is op de gestelde overeenkomst van opdracht. Gesteld noch gebleken is dat partijen in de gestelde overeenkomst van opdracht een rechtskeuze hebben gedaan. Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 EVO, wordt de overeenkomst op grond van artikel 4 lid 1 EVO beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge lid 2 van artikel 4 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar, in dit geval, hoofdbestuur heeft. In lid 5 van artikel 4 is echter bepaald dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land, het vermoeden van lid 2 niet geldt. De Hoge Raad heeft herhaaldelijk (arrest van 25 september 1992, NJ 1992, 750 – balenpers; 17 oktober 2008, C07/084HR, LJN BE7628 - “Embrica Marcel”) uitgemaakt dat de uitzondering van lid 5 restrictief moet worden gehanteerd, in dier voege dat eerst dan van de hoofdregel van lid 2 behoort te worden afgeweken indien, gegeven de bijzondere omstandigheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de plaats van vestiging van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, geen reële aanknopingswaarde heeft. De in de deze overeenkomst aan te merken kenmerkende prestatie vormt het uitvoeren van de opdracht tot het verrichten van handelingen en het nemen van maatregelen door RTCSA ter bescherming van de belangen van eisers. Het is derhalve RTCSA die de kenmerkende prestatie in de zin van artikel 4 lid 2 EVO diende te verrichten. Nu RTCSA in Zwitserland is gevestigd wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met Zwitserland. Nu in ieder geval RTCSA en [eiser 1] in Zwitserland gevestigd respectievelijk woonachtig zijn, kan niet geoordeeld worden dat Zwitserland geen reële aanknopingswaarde heeft. Ingevolge artikel 8 EVO wordt het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst beheerst door het recht dat ingevolge dit verdrag toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst geldig zou zijn. Dus dient aan de hand van het Zwitserse recht bepaald te worden waar de overeenkomst van opdracht uitgevoerd had moeten worden. plaats van uitvoering van de overeenkomst 4.9 De rechtbank stelt allereerst vast dat gesteld noch gebleken is dat een opdrachtnemer naar Zwitsers recht een bijzondere verplichting heeft om de opdracht op een bepaalde plaats uit te voeren. 4.10 Eisers stellen dat [eiser 1] gezien de mogelijke belangentegenstellingen tussen enerzijds Medoc Investment, Ballina Finance en Ballina Properties en anderzijds [persoon 2] c.q. [persoon 1], aan RTCSA heeft opgedragen om de nodige handelingen te verrichten ter bescherming van de belangen van hemzelf als belanghebbende bij The Medoc Trust en die vennootschappen. De opdracht bestond er volgens eisers meer in het bijzonder uit dat aan RTCSA verzocht werd om na te gaan of de huurovereenkomst tussen Ballina Properties en Nestor ‘fair’ was en om er toezicht op te houden dat de huurpenningen die door Nestor verschuldigd waren aan Ballina Properties zouden worden voldaan, en dat Ballina Properties en Ballina Finance op hun beurt de van Medoc Investment en [eiser 1] verkregen leningen tijdig zouden aflossen. RTCSA diende hiertoe een bestuurder naast [persoon 1] in Ballina Finance te benoemen en vervolgens als bestuurder in laatstgenoemde een bestuurder in Ballina Properties te benoemen, maar heeft dat niet gedaan. De voornaamste verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is derhalve het bewerkstelligen door RTCSA dat een bestuurder in Ballina Finance wordt benoemd. 4.11 Kennelijk hebben eisers op het oog dat RTCSA als opdrachtnemer via haar werknemer [persoon 3] een bestuurder in Ballina Finance diende te benoemen. [persoon 3] was immers, naar de rechtbank begrijpt, tevens bestuurder van Medoc Investment, die op haar beurt enig aandeelhouder van Ballina Finance was. Vervolgens had, middels benoeming van een bestuurder in Ballina Properties, toezicht gehouden moeten worden op de correcte naleving van de huurovereenkomst tussen Nestor en Ballina Properties. Het was, zo begrijpt de rechtbank uit de overgelegde (email)correspondentie, waarop in het kader van het bevoegdheidsincident een beroep is gedaan en welke in zoverre niet is betwist, kennelijk de bedoeling van RTCSA dat de besluitvorming door de algemene vergadering van aandeelhouders van Ballina Finance in Geneve zou plaatsvinden en dat de verdere vervulling van de opdracht zou geschieden vanuit Geneve door een aldaar gevestigde, of woonachtige, bestuurder. Dat volgt onder meer uit de email van [persoon 5] aan [persoon 4] van 30 januari 2003 “All the Geneva directors are in today so I think I can get the appointment finalised by this afternoon if I can obtain all necessary information”, uit de onder 2.6 genoemde brief van [persoon 3] aan [eiser 1] van 4 oktober 2002 “We suggest that Geneva directors are appointed in addition to the current directors in Ballina Finance B.V.” en uit de onder 2.8 genoemde brief van [persoon 3] van 3 februari 2003: “Therefore, we propose that we appoint ourselves as directors in Ballina Finance B.V.”. 4.12 In het Nederlandse IPR wordt het incorporatiestelsel aangehangen hetgeen betekent dat een rechtspersoon wat oprichting, structuur, inrichting en einde betreft, wordt beheerst door het recht in overeenstemming waarmee hij is opgericht. Ballina Finance is naar Nederlands recht opgericht zodat de benoeming van een bestuurder dient te geschieden door de algemene vergadering van aandeelhouders (artikel 2:242 BW). Ingevolge artikel 2: 226 BW wordt de algemene vergadering gehouden in Nederland ter plaatse bij de statuten vermeld, of anders in de gemeente waar de vennootschap haar woonplaats heeft. Derhalve diende de – uit Medoc Investment samengestelde - vergadering van aandeelhouders van Ballina Finance in beginsel (ten kantore van de vennootschap, dan wel een in de statuten bepaalde plaats) in Nederland te worden gehouden. Daarom diende de voornaamste verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland te worden uitgevoerd, zodat deze rechtbank op grond van artikel 5, aanhef en lid 1 EVEX bevoegd is om van een op wanprestatie ten aanzien van die verbintenis gegronde vordering tegen RTCSA kennis te nemen. 4.13 De rechtbank zal RTCSA als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van eisers in dit incident gevallen proceskosten veroordelen. in het voorwaardelijke vrijwaringsincident 4.14 Met het oordeel in het bevoegdheidsincident is aan de voorwaarde voor de incidentele vordering tot oproeping van genoemde [persoon 1] in vrijwaring voldaan. 4.15 Voor toewijzing van een vordering tot vrijwaring is noodzakelijk, maar ook voldoende dat uit de stellingen van de eiser tot vrijwaring genoegzaam kan volgen dat de in vrijwaring op te roepen persoon krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak te dragen (zie HR 10 april 1992, NJ 1992, 446). 4.16 De vordering tot oproeping in vrijwaring komt voor toewijzing in aanmerking nu aan die maatstaf is voldaan en de vordering overigens niet is weersproken. 4.17 De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. in de hoofdzaak 4.18 De rechtbank zal een verschijning van partijen in persoon ter terechtzitting bevelen tot het geven van inlichtingen en om te zien of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden. Ter terechtzitting wenst de rechtbank in het bijzonder te worden voorgelicht over: de door eisers gestelde overeenkomst van opdracht, meer in het bijzonder (i) door wie en aan wie de opdracht is verstrekt, (ii) op welke datum de opdracht is verstrekt, (iii) hoe de opdracht precies luidde en (iv) welke strekking de opdracht precies had; de vraag of en tot in hoeverre RTCSA aan de opdracht heeft voldaan; de vraag of enige verhouding bestaat tussen RTCSA en Medoc Investment, en in bevestigend geval: welke die verhouding precies is; de causaliteit tussen de niet-(behoorlijke)-nakoming van de gestelde opdracht door RTCSA en de door eisers gestelde schade; de omvang van de gestelde schade, gelet op de omstandigheid dat deze al enige tijd geleden moet zijn geleden. 4.20 Alle bescheiden waarop een partij zich ter terechtzitting wenst te beroepen dienen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij te worden toegezonden. 4.21 Voor het geval een der partijen de rechtbank ter voorbereiding op de terechtzitting schriftelijke verklaringen wenst toe te zenden van eventueel door haar voor te dragen getuigen wijst de rechtbank partijen erop dat haar voorkeur uitgaat naar ondertekende getuigenverklaringen die in aanwezigheid van de procureurs (raadslieden) van beide partijen buiten de rechtbank om tot stand zijn gekomen, met inachtneming van de Regeling Inzake Kantoorverklaringen, vastgesteld op 15 januari 2004 door de Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam. 4.22 Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide pleitnotitie. Dit laat onverlet dat het partijen vrij staat – mede gelet op hetgeen de andere partij nog naar voren heeft gebracht en op hetgeen in dit vonnis aan de orde is geweest – tot uiterlijk twee weken vóór de zitting een korte samenvatting van de juridische standpunten aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden. 4.23 Indien een partij verhinderd is op de hieronder vermelde datum, dient deze dat binnen twee weken na uitspraak van dit vonnis bij brief te melden aan de griffie van de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en daarbij opgave te doen van de verhinderdata van beide partijen en hun raadslieden voor de komende drie maanden. 5 De beslissing De rechtbank, in het bevoegdheidsincident verklaart zich bevoegd om van de vorderingen van eisers kennis te nemen; veroordeelt RTCSA in de aan de zijde van eisers gevallen proceskosten, tot en met deze uitspraak bepaald op nihil vast recht en overige verschotten en op € 904,-- aan salaris voor de advocaat; in het vrijwaringsincident staat RTCSA toe [persoon 1], wonende te Schilde, België, te dagvaarden tegen de roldatum van woensdag 7 januari 2009 teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen; reserveert de uitspraak over de proceskosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak; in de hoofdzaak alvorens verder te beslissen; beveelt ieder van partijen, hetzij in persoon hetzij deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en iemand die tot het treffen van een schikking bevoegd is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. W.P. Sprenger, op donderdag 12 februari 2009 van 13.30 uur tot 15.00 uur tot het geven van inlichtingen zoals in dit vonnis nader aangegeven en teneinde een schikking te beproeven; bepaalt dat de hiervoor bedoelde bescheiden en samenvattingen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden. Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger. Uitgesproken in het openbaar. 1295/1928