
Jurisprudentie
BG5732
Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/164 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/164 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Buitengewoon verlof. Niet is betrokken bij de reorganisatie. Eervol ontslag: geen passende functie bij het bureau of elders binnen het ministerie of bij de sector Rijk.
Uitspraak
07/164 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (Duitsland), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 november 2006, 05/6704 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Economische Zaken (hierna: minister)
Datum uitspraak: 20 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. van Loenhout, verbonden aan Hoendermis & van Loenhout. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. Ahlers en drs. A.M. van der Spek, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1. Appellant was indertijd door de minister aangesteld als medewerker informatiesystemen bij het [Bureau] (hierna: [het bureau]). Over de periode 1 september 2002 tot en met 31 augustus 2004 is appellant op zijn verzoek buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging verleend op grond van artikel 34 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Daarbij is onder meer als voorwaarde gesteld dat hij uiterlijk 1 mei 2004 kenbaar moest maken of hij in actieve dienst wilde terugkeren. Indien dat het geval was, zou de minister bezien of hij kon terugkeren bij de afdeling Geautomatiseerde Informatiesystemen, dan wel in een andere gelijkwaardige én passende functie binnen het [het bureau], dan wel binnen het ministerie. Indien appellant niet in actieve dienst bij de sector Rijk zou kunnen worden herplaatst, zou hem met toepassing van artikel 96b van het ARAR eervol ontslag worden verleend.
1.2. Nadat appellant op 24 april 2004 had gemeld dat hij na afloop van het buitengewoon verlof wilde terugkeren, is appellant ingelicht over de reorganisatie van het [het bureau] en van de daarover genomen beslissingen, waaronder de vaststelling van het plaatsingsplan en de start van het nieuwe [het bureau]. De minister heeft vervolgens gezocht naar een functie waarin appellant geplaatst zou kunnen worden.
1.3. Bij besluit van 31 augustus 2004 is aan appellant met toepassing van artikel 96b van het ARAR per 1 september 2004 eervol ontslag verleend, aangezien het niet mogelijk was gebleken hem bij het [het bureau] of elders binnen het ministerie in een gelijkwaardige, passende functie te plaatsen en ook bij de sector Rijk overigens geen passende functies vacant waren gebleken. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 12 augustus 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten.
1.4. De grieven van appellant in hoger beroep zijn nagenoeg gelijk aan hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ter zitting heeft appellant kenbaar gemaakt dat de kern van het hoger beroep de omstandigheid betreft dat hij ten onrechte niet is betrokken bij de reorganisatie van het [het bureau] in 2004, in welk kader een herplaatsingstermijn van 18 maanden gold. De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, op grond waarvan de rechtbank tot haar oordeel is gekomen en volstaat in zoverre met een verwijzing naar die overwegingen.
3.1. De Raad voegt hier met betrekking tot de grieven over de reorganisatie van het [het bureau] nog het navolgende aan toe. De berichtgeving van de minister aan appellant in de maanden mei - juli 2004 over de reorganisatie van het [het bureau] liet zien dat appellant niet werd betrokken bij de (her)plaatsing van de medewerkers in de nieuwe organisatie en dat de nieuwe organisatie op 1 juli 2004 van start ging. Indien appellant van mening was dat hij hierbij ten onrechte buiten beschouwing was gelaten, had het op appellants weg gelegen om tegen die besluiten rechtsmiddelen aan te wenden. Dit heeft hij niet gedaan.
3.2. Binnen het raam van de afspraken tussen appellant en de minister over het buitengewoon verlof had appellant geen aanspraak op een langere herplaatsingstermijn dan de periode van mei tot en met augustus 2004 en zou de ingangsdatum van het ontslag 1 september 2004 zijn. De in 2004 tot stand gekomen reorganisatie, waarvan het eerste signaal al vóór appellants buitengewoon verlof bekend was, doet daar niet aan af. Ook voor appellants ter zitting gegeven lezing van de afsprakenbrief, dat het zoeken van een functie binnen de sector Rijk ook nog zou geschieden na 1 september 2004, heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden.
3.3. De Raad komt dus tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en ziet geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en P. van Dijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD