Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5775

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2503 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Medische grondslag van het bestreden besluit: geen medische gegevens overlegd inzake verdergaande beperkingen. Dat appellant door de Pensioen- en Uitkeringsraad op grond van psychische klachten gelijk is gesteld met een vervolgde maakt dit niet anders. Arbeidskundige grondslag: de geschiktheid van de functies zijn op alle aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd.


Uitspraak

07/2503 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 april 2007, 06-5600 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 21 en 22 juni 2007 heeft appellant een nadere reactie ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant heeft zich op 1 maart 2000 wegens vermoeidheidsklachten en epilepsie ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als porter/magazijnmedewerker bij [naam werkgever]. Omdat appellant vooral problemen had met de reistijd die is gemoeid met het woon-werkverkeer, is met medewerking van de werkgever van appellant besloten dat hij één dag in de week minder zou gaan werken. In het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellant op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is appellant geschikt geacht zijn eigen werk gedurende vier dagen per week te verrichten alsmede in staat geacht passende functies fulltime te verrichten. Zowel in zijn eigen functie als met passende functies is zijn verlies aan verdiencapaciteit berekend tussen de 15 en 25%. Op grond hiervan heeft de rechtsvoorganger van het Uwv appellant met ingang van 28 februari 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft op 1 maart 2001 zijn eigen werk hervat op vier dagen in de week. 2. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling is appellant op 16 november 2005 onderzocht door de verzekeringsarts T.J. Duivenvoorden. Deze arts heeft de door hem vastgestelde beperkingen van appellant neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 november 2005. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige J.M. van der Wal een aantal functies geduid die appellant, rekening houdende met zijn beperkingen, fulltime moet kunnen verrichten. Vergelijking van het loon dat appellant in deze functies zou kunnen verrichten met het loon dat appellant zou verdienen als hij niet arbeidsongeschikt geworden was, geeft een verlies aan verdiencapaciteit te zien van 10,26%. 3. Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, onder de overweging dat appellant met ingang van 28 april 2006 minder dan 15% arbeidsongeschikt is. 4. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure is op 6 juni 2006 rapport uitgebracht door P.M. Cramer, bezwaarverzekeringsarts en op 9 juni 2006 door P. Haakman, bezwaararbeidsdeskundige. Bij besluit van 16 juni 2006, hierna het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. 5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich – kort weergegeven – kan verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich zelf niet in staat acht tot het verrichten van de geduide functies en hij daarvoor ook niet de opleiding heeft. Tevens heeft appellant gewezen op uitspraken van de Raad in eerdere door hem aangespannen beroepszaken in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 waarin is gesteld dat de op voorhand aanwezige medische gegevens toereikend waren en er geen herkeuring diende plaats te vinden. 7.1. De Raad overweegt als volgt. 7.2. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit. De stelling van appellant dat hij meer beperkt is te achten wegens een afname van zijn fysieke en psychische belastbaarheid, is niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen grond voor twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid. Het gegeven dat appellant door de Pensioen- en Uitkeringsraad op grond van psychische klachten gelijk is gesteld met een vervolgde maakt dit niet anders zoals ook door de rechtbank is overwogen. 7.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) en controleur, tester elektronische apparatuur (Sbc-code 267060) in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. Met het rapport van 9 juni 2006 heeft de bezwaararbeidskundige de geschiktheid van de functies op alle aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd. 8. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden, Het hoger beroep slaagt mitsdien niet. 9. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) M.D.F. de Moor. RB