Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5779

Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6576 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Juiste vaststelling beperkingen. Geen reden aanwezig om in passend werk een urenbeperking te stellen. Geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat.


Uitspraak

06/6576 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 oktober 2006, 06/1016 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 17 augustus 2007 heeft het Uwv een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 16 augustus 2007 aan de Raad doen toekomen. Bij brief van 22 september 2008 zijn namens appellante de gronden nader aangevuld. In reactie op dit schrijven heeft het Uwv bij brief van 26 september 2008 een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 26 september 2008 aan de Raad doen toekomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Delawi, kantoorgenoot van mr. Gloudi, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 20 oktober 2005 ingetrokken op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij het bestreden besluit van 2 december 2005 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de rapportages van verzekeringsarts Sintnicolaas en bezwaarverzekeringsarts Ten Hove, heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden ziet om de bevindingen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Daarbij heeft zij van belang geacht dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd en dat is gebleken dat zij niet meer onder behandeling staat. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat met de rapportages van de arbeidskundige van 7 juli 2005 en de bezwaararbeidsdeskundige van 21 september 2006 voldoende duidelijk is gemotiveerd waarom de signaleringen binnen de belastbaarheid van appellante blijven. 3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij medisch meer beperkt is dan door het Uwv alsook de rechtbank is aangenomen en dat met name vanwege haar nog steeds beperkte energetische belastbaarheid ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Omdat het Uwv steeds heeft aangenomen dat geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden en nog immer sprake is van beperkte energetische belastbaarheid, is zij van mening dat in onvoldoende mate is gemotiveerd dat zij vanaf 20 oktober 2005 fulltime kan werken. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij ondanks de door de door (bezwaar)arbeidsdeskundige gegeven toelichting ten aanzien van de signaleringen, er niet van overtuigd is dat de geduide functies vallen binnen haar belastbaarheidsmogelijkheden. Zij is met name van mening dat de functies te hoge eisen stellen ten aanzien van concentratie en geheugen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de voorliggende stukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om tot de conclusie te komen dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen hen tot onjuiste of niet naar behoren onderbouwde conclusies hebben geleid. Op basis van lichamelijk onderzoek, dossierstudie en door appellante ingebrachte medische gegevens heeft verzekeringsarts Sintnicolaas geconcludeerd dat hij geen reden aanwezig acht om in passend werk een urenbeperking te stellen. Hij achtte de geclaimde extra rustbehoefte niet zo groot als appellante dat voorstelt en een lichte rustbehoefte staat naar zijn oordeel een normale dagtaak van 8 uur niet in de weg. Hij heeft daartoe gesteld dat het door appellante geschetste beeld van sneller optredende vermoeidheid, met nadruk op de afname van het cognitief functioneren, uit neuropsychologisch onderzoek (door dr. Van de Biezenbos in mei 2001) veel minder naar voren komt en dat de presentatie niet in overeenstemming is met wat op grond van dat onderzoek verwacht moet worden. Er is zijns inziens sprake van een eindtoestand, acht jaar na het ongeval. Op grond van het geheel van de omtrent appellante beschikbare medische informatie acht hij haar claim te zwaar. Vanwege de pijnbeleving en daardoor optredende vermoeidheid mag het werk echter geen hoge eisen stellen aan mentale belastbaarheid en niet te belastend zijn voor nek/schoudergordel en onderrug om toename van de klachten te voorkomen. De voor appellante vastgestelde beperkingen zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 18 mei 2005. Bezwaarverzekeringsarts Ten Hove heeft de conclusies van verzekeringsarts Sintnicolaas onderschreven. Daartoe heeft hij gerapporteerd “er is weliswaar een dagelijks terugkerend rustmoment, maar getuige het feit dat (…) er geen aanwijzingen zijn voor invaliderende pijn (geen fors functieverlies, geen fors medicatiegebruik) of een aandoening, welke gepaard gaat met een energetische tekortkoming, is er geen reden om de rust noodzakelijk te achten”. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De omstandigheid dat de verzekeringsartsen bij einde wachttijd en bij de vijfdejaarsherbeoordeling in 2003 van oordeel waren dat er ten aanzien van appellante (nog) geen sprake was van duurzame benutbare mogelijkheden, betekent op zichzelf niet dat haar belastbaarheid met het voortschrijden van de tijd niet kan verbeteren. Daarbij merkt de Raad op dat er van meet af aan door de verzekeringsartsen is geprognosticeerd dat er een verbetering in de belastbaarheid was te verwachten en dat in 2003 de belastbaarheid mede door de bevalling ongewijzigd is gebleven. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. 4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat de arbeidsdeskundige, alvorens het besluit werd genomen, bij rapport van 7 juli 2005 de arbeidskundige grondslag van de schatting heeft toegelicht en mogelijke overschrijdingen van de functionele mogelijkheden van appellante in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies - ook ten aanzien van de rubriek 1.9.10. waarbij als specifieke voorwaarde voor het functioneren van arbeid is gesteld: niet langdurig hoge eisen aan concentratie en geheugen - naar behoren heeft gemotiveerd. In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 21 september 2006 en in hoger beroep bij rapportage van 26 september 2008 het standpunt met betrekking tot deze functies nogmaals toegelicht. Deze toelichting vormt in essentie een herhaling van hetgeen in het rapport van 7 juli 2005 is vermeld. Naar het oordeel van de Raad is met die toelichting voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat. 4.2.1. Anders dan appellante ziet de Raad niet in dat de door de arbeidsdeskundige in beroep gegeven toelichting waarom de functies geschikt zijn voor appellante, de rechtbank aanleiding had moeten geven het bestreden besluit te vernietigen, met instandlating van de rechtsgevolgen en met bepalingen omtrent proceskosten. Daargelaten dat de Raad niet is gebleken van proceskosten in eerste aanleg, is hij zoals uit het gestelde onder 4.2. blijkt, van oordeel dat de rapportage van 21 september 2006 slechts een aanvullende motivering van beperkte aard omvat. De rechtbank heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om, als gesteld, het bestreden besluit te vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen. 5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) A.C.A. de Wit. RB