
Jurisprudentie
BG5783
Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/1372
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/1372
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontheffing voor het toepassen van de één-op-éénmethode (ook wel drukjachtmethode genoemd) bij het doden van wilde zwijnen op de Veluwe. Volgens verweerder is de noodzaak tot toepassing van de methode voldoende komen vast te staan, nu er geen andere bevredigende oplossingen zijn. Het bestreden besluit staat tevens toepassing van de methode toe in de maanden november en december van 2008 en 2009. Gelet op de per jaar variabele omstandigheden kon verweerder echter ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van 5 februari 2008 niet tot de conclusie komen dat er in die perioden geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het beroep is dan ook gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/1372
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 november 2008
inzake
Stichting De Faunabescherming, eiseres,
gevestigd te Amstelveen, vertegenwoordigd door prof.mr. P. Nicolaï,
tegen
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder
alsmede
Stichting Fauna Beheer Eenheid Veluwe,
gevestigd te Arnhem, partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 februari 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2005 heeft verweerder aan de Stichting Fauna Beheer Eenheid Veluwe (hierna: de ontheffinghoudster) op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet (Ffw) tot 1 februari 2010 ontheffing verleend voor (onder andere) het doden van wilde zwijnen met het geweer.
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft verweerder de ontheffing in die zin aangevuld dat het beperkt drijven van wilde zwijnen door toepassing van de zogenaamde één-op-éénmethode (ook wel drukjachtmethode genoemd) wordt toegestaan, nadat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) in enig jaar eveneens heeft bepaald dat de methode is toegestaan.
Bij uitspraak van 22 november 2007 (AWB 07/4410) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het verzoek van eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 2 oktober 2007 geschorst tot twee weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar, onder aanvulling van twee ontheffingsvoorschriften, deels gegrond verklaard en het besluit van
2 oktober 2007 voor het overige gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De ontheffinghoudster heeft bij brief van 20 augustus 2008 medegedeeld als partij aan het geding deel te nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 september 2008. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door prof. mr. P. Nicolaï en door mw. M.J. Stockmann-van Leeuwen en mw. I.J. van den Abeele-Busser, bestuurders van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.F.H.A. Tillie en ir. T.A.M. Dikker. De ontheffinghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Spek en P.H. van Huffelen.
3. Overwegingen
In artikel 68, eerste lid, van de Ffw is bepaald dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, gedeputeerde staten, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, voor zover hier van belang, is het verboden bij de uitoefening van bevoegdheden toegekend bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70 dieren te doden door middel van drijven, voor zover het wilde zwijnen betreft. In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van deze bepaling het doden van wilde zwijnen is toegestaan, voor zover bepaald bij algemene maatregel van bestuur, door middel van een methode, waarbij één persoon wilde zwijnen opzettelijk verontrust met het oogmerk bedoelde dieren binnen het schootsveld van één geweerdrager te drijven opdat deze de dieren kan doden en voorzover hierbij geen hond wordt ingezet.
Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is het doden van wilde zwijnen door middel van de methode, bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de wet, toegestaan, indien:
a. de minister heeft bepaald dat in enig jaar het leggen van lokvoer niet voldoende effectief is om het benodigde afschot anderszins te realiseren en
b. de methode is toegestaan in een besluit op grond van artikel 67, eerste lid, of artikel 68, eerste lid, van de wet.
In artikel 2a van de Regeling beheer en schadebestrijding dieren van de minister, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 2 november 2007 (Stcrt. 6 november 2007, nr. 215, p. 5), is voor zover hier van belang bepaald dat het leggen van lokvoer tot 1 april 2008 binnen het leefgebied voor wilde zwijnen op de Veluwe niet voldoende effectief is om het benodigde afschot op een andere wijze te realiseren dan bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Ffw.
Aan het bestreden besluit ligt - kort samengevat - het standpunt van verweerder ten grondslag, dat de noodzaak van de één op één methode (de zogenaamde drukjacht) als aanvullend middel op de zogenaamde lokvoer/aanzitmethode, voldoende is komen vast te staan. Deze methode is noodzakelijk om de gewenste doelstanden van het wild zwijn op de Veluwe in enig jaar te realiseren wanneer het leggen van lokvoer niet voldoende effectief is om het benodigde afschot anderszins te realiseren. De methode kan alleen in de maanden november en december worden uitgevoerd.
Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat reeds ten tijde van het bestreden besluit kon worden vastgesteld dat toepassing van de methode in de perioden november en december van 2008 en 2009 noodzakelijk is. Ten tijde van het bestreden besluit beschikte verweerder niet over objectieve gegevens waaruit blijkt dat in die perioden sprake is van een voedseloverschot.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ontheffing te verlenen voor toepassing van de één-op-éénmethode, gelet op de hiervoor vermelde regelgeving, een zelfstandige bevoegdheid betreft die los staat van de bevoegdheid van de minister om te bepalen dat in enig jaar het leggen van lokvoer niet voldoende effectief is om het benodigde afschot anderszins te realiseren. Verder moet de één-op-éénmethode gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 74, tweede lid, van de Ffw, worden beschouwd als een aanvulling op de lokvoer/aanzitmethode voor het beheer van wilde zwijnen. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 68, eerste lid, van de Ffw mag een ontheffing voor het toepassen van de één-op-éénmethode slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden verleend. Vast moet staan dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat om de in artikel 68 genoemde belangen te beschermen. De vraag of daarvan sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden.
Op grond van de gedingstukken stelt de rechtbank voorts vast dat die feiten en omstandigheden, zoals de populatieontwikkeling van wilde zwijnen op de Veluwe en de beschikbare hoeveelheid voedsel, per jaar variabel kunnen zijn. In dit verband wordt opgemerkt dat verweerder zelf voorafgaand aan ieder jachtseizoen, rekening houdend met de populatieontwikkeling, een afschothoeveelheid vaststelt (voor het jachtseizoen 2007-2008 bij besluit van 27 juni 2007). Eenzelfde benadering is naar het oordeel van de rechtbank daarom ook bij het verlenen van een ontheffing voor toepassing van de één-op-éénmethode aangewezen. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van 5 februari 2008 kon verweerder, waar het gaat om de maanden november en december van 2008 en 2009, niet tot de conclusie komen dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan toepassing van de één-op-éénmethode. In dit verband verdient nog opmerking dat de minister blijkens een brief van 6 november 2007 aan de Tweede Kamer (TK 2007-2008, 31 200 XIV, nr. 140) en zoals bevestigd in verschillende persberichten, bij wijze van uitzondering alleen toepassing van de één-op-éénmethode in het seizoen 2007-2008 voor ogen stond. Blijkens het verhandelde ter zitting is toepassing van de één op één methode voor de maanden november en december van 2008 ook niet nodig, maar bestaat de wens om de mogelijkheid van toepassing van deze methode achter de hand te houden.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat is voldaan aan het in artikel 68, eerste lid, van de Ffw neergelegde vereiste dat voor de periode waarvoor de ontheffing is verleend geen andere bevredigende oplossing bestaat. De wens om de methode achter de hand te houden laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat voor het verlenen van ontheffing aan genoemd vereiste moet zijn voldaan. Het bestreden besluit komt dan ook wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 68, eerste lid, van de Ffw en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de provincie Gelderland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de provincie Gelderland het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 288 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mrs. G.H.W. Bodt en D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 20 november 2008