Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5796

Datum uitspraak2008-10-14
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/36093
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezinsherenigingsrichtlijn / afgeleide asielstatus
Het bestreden besluit strekt – kort gezegd – tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een afgeleide status, omdat zij niet de nationaliteit heeft van haar toegelaten kinderen. Eiseres meent dat zij in aanmerking komt voor een zogenoemde afgeleide asielstatus. Eiseres heeft weliswaar niet de Iraakse nationaliteit van haar toegelaten kinderen, maar de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft behoudens haar kinderjaren haar hele leven in Irak gewoond en geleefd. Zij is van mening dat de nationaliteitseis in artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 in strijd is met de Gezinsherenigingrichtlijn. De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 maart 2008, 200705142/1, LJN BC 7140 (JV 2008/176). De rechtbank overweegt dat verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op goede gronden heeft afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 07/36093, V-nummer: 271.070.6712, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiseres], eiseres, gemachtigde: mr. H.K. Westerhof, advocaat te Dordrecht, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluit van 7 september 2007 afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 19 september 2007 beroep ingesteld. De zaak is op 22 juli 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. E.W.B. van Twist, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen S.B. Masih, tolk. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Richtlijn 2003/86/EG) hebben de lidstaten de mogelijkheid om gunstiger bepalingen vast te stellen of te handhaven. Ingevolge artikel 9, derde lid, van Richtlijn 2003/86/EG laat hoofdstuk V inzake de gezinshereniging van vluchtelingen de voorschriften betreffende de toekenning van de vluchtelingenstatus aan gezinsleden onverlet. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van Richtlijn 2003/86/EG, voor zover thans van belang, is artikel 5 van toepassing op de indiening en behandeling van het verzoek om gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen met gezinsleden. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000): "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...) k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76); l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;". Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000: "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: e. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend;." Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2.2. Het bestreden besluit strekt – kort gezegd – tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een afgeleide status, omdat zij niet de nationaliteit heeft van haar toegelaten kinderen. 2.3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe, voor zover thans relevant, het navolgende aangevoerd. Eiseres meent dat zij in aanmerking komt voor een zogenoemde afgeleide asielstatus. Eiseres heeft weliswaar niet de Iraakse nationaliteit van haar toegelaten kinderen, maar de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft behoudens haar kinderjaren haar hele leven in Irak gewoond en geleefd. Van haar kan niet worden gevergd naar Syrië terug te keren als al mag aangenomen dat eiseres zich zonder problemen in Syrië kan vestigen. Eiseres wil tezamen met haar kinderen leven en verblijven. Eiseres meent dat binnen de asielprocedure de belangen ingevolge artikel 8 van het EVRM moeten kunnen meespelen. Niet valt in te zien om welke redenen eiseres die meegekomen is met haar kinderen als deel van het gezin beleidsmatig in een slechtere positie zou moeten verkeren dan een vreemdeling die zijn kinderen ‘vooruit’ stuurt om hier te lande een verblijfrecht te verkrijgen en dan nareist. Eiseres is van mening dat de nationaliteitseis in artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 in strijd is met de Gezinsherenigingrichtlijn. Ook gezinsleden met een andere nationaliteit dan de vergunninghouder moeten aanspraak kunnen maken op de voordelen in artikel 24-34 van de Definitierichtlijn. De richtlijn is van overeenkomstige toepassing bij de beoordeling van een asielaanvraag. De Gezinsherenigingsrichtlijn en de uitwerking daarvan in artikel 23 van de Definitierichtlijn 2004/83/EG geven aan dat niet uit die richtlijn kan blijken dat een verzoek om gezinshereniging gedaan in het kader van de asielaanvraag alleen kan worden ingewilligd in een reguliere procedure. De minimumnormen die in de richtlijn zijn vastgelegd zien op onderdanen van derde landen en staatlozen. Van belang is dat eiseres met uitzondering van haar nationaliteit voldoet aan artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000. Als eiseres was achtergebleven, dan zou ze wel direct een vergunning waarmee ze zou mogen afreizen hebben gekregen. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt een aantal schriftelijke stukken in geding gebracht te weten: - Een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Groningen met procedurenummer AWB 07/25739 van 13 juli 2007( NAV 2007/42); - Een advies van ter zake de wijziging van het Vb 2000-Richtlijn 2003/86/EG van de ACVZ; - Een brief van de Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, de vaste commissie voor Justitie, betreffende de Kabinetsreactie op het ACVZ-advies openbare orde 10 oktober 2005; - Een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Middelburg met procedurenummers AWB 03/19681 en AWB 04/47472 van 11 mei 2007. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4.1. De rechtbank stelt vast dat bij beschikkingen van 20 april 2007 aan de kinderen van eiseres [kind 1] en [kind 2] verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingevolge artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 zijn verleend. Onweersproken is dat de kinderen van eiseres de Iraakse nationaliteit hebben en dat eiseres de Syrische nationaliteit heeft. 2.4.2. Eiseres is van mening dat de nationaliteitseis in artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 in strijd is met de Gezinsherenigingrichtlijn. In dit verband is van belang hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 maart 2008, 200705142/1, LJN BC 7140 (JV 2008/176). “ 2.1.2 Richtlijn 2003/86/EG verzet zich naar het oordeel van de Afdeling niet tegen implementatie van de bepalingen met betrekking tot gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen met hun gezinsleden in de wet en regelgeving die ziet op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier, nu deze Richtlijn, waaronder begrepen de in hoofdstuk V van die Richtlijn genoemde bepalingen over hereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen met hun gezinsleden, louter ziet op verblijf in het kader van gezinshereniging en niet op verblijf in het kader van asiel. In dit verband wordt gewezen op het bepaalde in artikel 9, derde lid, van de Richtlijn 2003/86/EG. 2.1.3 De enkele omstandigheid dat onder bepaalde voorwaarden op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan gezinsleden van vreemdelingen die met toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag zijn erkend, kan niet leiden tot het oordeel dat Richtlijn 2003/86/EG van toepassing is bij de beoordeling van de vraag of gezinsleden die niet aan deze voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Gezien de aan de op grond van deze bepaling verleende vergunning verbonden rechtspositie, dient artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 te worden aangemerkt als een gunstiger bepaling als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Richtlijn 2003/86/EG en valt deze buiten de reikwijdte van de in Richtlijn 2003/86/EG neergelegde minimumnormen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de Richtlijn 2003/86/EG van toepassing is op gezinsleden die een aanvraag indienen om verlening van een verblijfsvergunning asiel, maar niet voldoen aan de voorwaarden neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. (…) 2.5.1. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van Richtlijn 2004/83/EG voor zover thans van belang, waarborgen de lidstaten, overeenkomstig de nationale procedure en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid, dat gezinsleden van de persoon met de vluchtelingenstatus die zelf niet in aanmerking komen voor die status, aanspraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 34 van Richtlijn 2004/83/EG genoemde voordelen, namelijk het ontvangen van een verblijfstitel, het ontvangen van een reisdocument, toegang tot werk, toegang tot onderwijs, toegang tot sociale voorzieningen, toegang tot gezondheidszorg, de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarigen door een wettelijke voogd, dan wel, indien nodig, door een organisatie die is belast met de zorg en welzijn van minderjarigen, toegang tot huisvesting, het vrije verkeer binnen de lidstaat, toegang tot integratievoorzieningen en het ontvangen van bijstand voor repatriëring. 2.5.2. Uit artikel 23 van Richtlijn 2004/83/EG kan niet worden afgeleid dat de aan dit artikel te ontlenen aanspraken zouden moeten leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel in een situatie waarin daar overigens geen aanspraak op zou bestaan. Reeds hierom faalt het betoog van de vreemdeling dat op grond van deze bepaling bij de beoordeling van de vraag of een gezinslid in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, het vereiste dat het gezinslid dezelfde nationaliteit moeten hebben als de vreemdeling bij wie verblijf wordt beoogd en aan wie eerder een verblijfsvergunning asiel is verleend, niet mag worden tegengeworpen.”. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierboven weergegeven jurisprudentie van de Afdeling verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op goede gronden heeft afgewezen. Immers, onweersproken is dat eiseres niet dezelfde nationaliteit bezit als haar kinderen en daarmee niet voldoet aan de vereisten uit artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Het beroep is derhalve ongegrond. 2.5. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.