Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5811

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers413890 / KG ZA 08-2276 SR/MV
Statusgepubliceerd


Indicatie

De voorzieningenrechter gebiedt gedaagde sub 1 binnen twee uur na betekening van dit vonnis het artikel over eisers en elke verwijzing naar dit artikel van haar website te halen op straffe van een dwangsom van € 50.000,-.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 413890 / KG ZA 08-2276 SR/MV Vonnis in kort geding van 2 december 2008 in de zaak van 1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats], 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser sub 3], gevestigd te [woonplaats], 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser sub 4], gevestigd te [woonplaats], eisers bij dagvaarding van 1 december 2008, advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SANOMA MEN'S MAGAZINES B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. [gedaagde sub 2], mede domicilie hebbende te [woonplaats], gedaagden, advocaat mr. H.J. Boukema te Den Haag. 1. De procedure De behandeling ter terechtzitting van 2 december 2008 heeft op grond van artikel 27 c en d Rv met gesloten deuren plaatsgevonden. Ter terechtzitting hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Ter zitting hebben zij hun eis vermeerderd, zoals hierna onder 3.1. te melden. Deze vermeerdering van eis is gedeeltelijk toegestaan. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Eisers hebben een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 2 december 2008 de beslissing gegeven en is ter zitting meegedeeld dat de uitwerking daarvan op 12 december 2008 zal volgen. Het onderstaande vormt die uitwerking. 2. De feiten 2.1. Gedaagde sub 1 is uitgever van het weekblad Revu. Gedaagde sub 2 is als journalist werkzaam voor Revu. 2.2. Gedaagde sub 1 is voornemens in haar editie van 3 december 2008 van Revu een artikel te publiceren van de hand van gedaagde sub 2 over eiser sub 1 die als politiecommissaris werkzaam is geweest. In het artikel komen ook de overige eisers aan bod. Op de voorpagina van de desbetreffende editie is groot het logo van de politie afgebeeld met de daaronder de woorden “Onthullend” en “Corrupt?”. Daaronder is vermeld: Een Amsterdamse commissaris leidde de onderzoeken naar [H.]. Nu wordt hij verdacht van het aannemen van smeergeld. 2.3. Het artikel is afgedrukt op de pagina’s 20 tot en met 25 van de editie van Revu . De titel van het artikel luidt: “De commissaris en de steekpenningen”. Bij het artikel zijn onder meer twee foto’s van eiser sub 1 afgedrukt waarbij zijn ogen zijn ‘geblokt’. De inleiding bij het artikel luidt als volgt: Commissaris [voornaam eiser sub 1 en de eerste letter van zijn achternaam] werkte zich op van Amsterdams straatagent tot topman van de nationale recherche. Zo leidde hij de onderzoeken naar [H.] en de liquidatiezaken. Nu zit de officier van justitie achter hém aan wegens het aannemen van smeergeld bij een onroerendgoedtransactie. In dit dossier de details. 2.4. In het artikel komen onder meer de volgende passages voor: (…) Dat juist hij nu zelf verdachte is van een misdrijf herbergt een tragisch element. (…) Brievenbusfirma De Rijksrecherche verdenkt [eerste letter achternaam eiser sub 1] ervan zijn positie als commissaris te hebben misbruikt en steekpenningen te hebben aangenomen bij een onroerendgoedtransactie. Daarnaast heeft de Rijksrecherche nog een aantal beweringen over corruptie onderzocht. Het onderzoek naar de vastgoedtransactie loopt sinds dit voorjaar en wordt gedaan in opdracht van het KLPD onder verantwoording van het Openbaar Ministerie in Den Haag. Het begon in het diepste geheim nadat bij de Criminele Inlichtingen Dienst een tip was binnengekomen. Inmiddels ligt er een afgerond dossier bij de officier van justitie. [eerste letter achternaam eiser sub 1] zou zijn invloed van commissaris hebben aangewend om ervoor te zorgen dat zijn eenheid van de Nationale Recherche, de unit Randstad-Noord zijn intrek nam in een bepaald kantoorpand aan de [adres] in [plaatsnaam]. Dat gebeurde twee dagen nadat het onroerend goed via een zogenoemde ABC-constructie bij de notaris was gepasseerd. Op 29 juli 2005 gaan drie kantoorpanden van zes etages (…) van het vastgoedbedrijf [naam vastgoedbedrijf] over in handen van de Deutsche Bank Real Estate. Niks mee aan de hand, zo op het eerste gezicht. Maar tussen de twee onroerendgiganten zat een brievenbusfirma: Fregatten Holding, een Amsterdams bedrijfje dat wordt geleid door een in Zwitserland residerende Zweed. Schoonzoon aandeelhouder Fregatten Holding maakt die regenachtige vrijdagmiddag op een Rotterdams notariskantoor rond half twee in – volgens de notarisklerk – precies één minuut tijd bijna 4 miljoen euro winst. [naam vastgoedbedrijf] verkoopt voor ruim 18.255.000 euro en de Deutsche Bank koopt voor 22.216.340. De reden: één van de drie kantoortorens stond leeg en de Deutsche Bank heeft een degelijke huurder: de Nationale Recherche Randstad-Noord. En dat is geld waard in een tijd dat er veel kantoren leegstaan. De Rijksgebouwendienst (RGD) bevestigt dat het pand ten behoeve van het KLPD is gehuurd per 1 augustus 2005, twee dagen na de koop door de Deutsche Bank. Volgens de RGD kwam in maart 2005 een verzoek van het KLPD binnen om een pand te zoeken en juni 2005 kreeg de dienst de opdracht met [naam vastgoedbedrijf] een huurcontract op te maken, ingaande op 1 augustus. De Rijksrecherche vermoedt dat [eerste letter achternaam eiser] uit deze ABC-deal zelf financieel voordeel heeft verkregen. Er is reden te veronderstellen dat dit inderdaad zo is. Fregatten Holding wordt geleid door de 65-jarige Zweed [persoon 1]. (…) Als Revu [persoon 1] telefonisch benadert over deze deal spreekt deze zijn verbazing uit over het Rijksrecherche-onderzoek. ‘Ik heb zoveel ABC-deals gemaakt in mijn leven, daar is niks mis mee’, zegt hij. [persoon 1] zegt [eerste letter achternaam eiser sub 1] niet te kennen. [eerste letter achternaam eiser sub 1] is ‘zeer zeker geen aandeelhouder’ van Fregatten Holding. Volgens [persoon 1] is de Nederlander [voornaam en eerste letter achternaam van eiser sub 2] wél aandeelhouder van Fregatten Holding. En [eiser sub 2] – achterneef van LPF’er [voornaam] is een schoonzoon van [voornaam en eerste letter achternaam eiser sub 1]. [voornaam en eerste letter achternaam eiser sub 2] heeft zelf gezegd dat hij de drie panden heeft verkocht. Een betrokkene bevestigt dat tegen Revu. Verder: ‘Bij besprekingen over de panden was [eerste letter achternaam eiser sub 2] soms samen met zijn vader die bij de politie werkte.’ Als hem een foto wordt getoond, identificeert hij zonder aarzeling [voornaam en eerste letter achternaam eiser sub 1], de schoonvader van [eerste letter achternaam eiser sub 2] dus. De advocaat van [eerste letter achternaam eiser sub 1] is Jurjen Pen. Hij zegt dat het KLPD de beslissing over de [adres] heeft genomen. ‘[eerste letter achternaam eiser sub1] had daar helemaal geen beslissende stem in.’ Internationaal theebedrijf Maar er is nog een duidelijker zakelijke relatie tussen [eerste letter achternaam eiser sub 1] en [eerste letter achternaam eiser sub 2]. Ze staan bij de Turkse Kamer van Koophandel geregistreerd als aandeelhouder van een internationaal opererend theebedrijf. (…) De Nederlandse vestiging van het bedrijf in [plaatsnaam] is onderdeel van een concern waarvan [naam eiseres sub 3] van [eerste letter achternaam eiser sub 2] de voorzitter is. En met de Zwitserse vertegenwoordiging van het theebedrijf is iets opmerkelijks aan de hand. De onderneming wordt daar geleid door de Zweedse [persoon 2], de dochter van [persoon 1], de ‘Zwitserse’ Zweed die bestuurder is van Fregatten Holding. Als [eerste letter achternaam eiser sub 1] zakelijk zo verstrengeld is met [voornaam en eerste letter achternaam eiser sub 2], zou hij dan geen geld hebben verdiend met de deal van de panden aan de [adres]? De officier van justitie vermoedt van wel. En als dat zo is dan heeft hij steekpenningen aangenomen. (…) [eerste letter achternaam eiser sub 1] zou in februari 2009 met pensioen gaan. In plaats daarvan staat hem nu wellicht een rumoerige rechtszaak te wachten en wie weet een gevangenisstraf. Het openbaar ministerie besluit op korte termijn of [voornaam en eerste letter achternaam eiser sub 1] inderdaad voor de rechtbank moet verschijnen. 3. Het geschil 3.1. Eisers vorderen thans primair om gedaagden op straffe van dwangsommen te verbieden het artikel op welke wijze dan ook openbaar te maken en/of te verveelvoudigen. Subsidiair vorderen zij gedaagden op straffe van dwangsommen te gebieden het artikel alleen dan openbaar te maken en/of te verveelvoudigen indien de namen van eisers worden geanonimiseerd. Primair en subsidiair vorderen eisers om gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de kosten van dit geding. Ter zitting hebben eisers hun eis vermeerderd, in die zin dat zij tevens betaling door gedaagden vorderen van € 10.000,- per eiser als voorschot op de immateriële schadevergoeding. Deze vermeerdering van eis is niet toegestaan omdat gedaagden zich hierop niet voldoende hebben kunnen voorbereiden, waardoor het toelaten van de eis in strijd met de goede procesorde zou zijn. Voorts hebben eisers hun eis vermeerderd in die zin dat zij verwijdering van het artikel van de website van Revu vorderen. Deze vermeerdering van eis is wel toegestaan. 3.2. Ter ondersteuning van hun vorderingen hebben eisers, samengevat weergegeven, gesteld dat eiser sub 1 weliswaar onderwerp van onderzoek door justitie is geweest, maar dat ten aanzien van hem nog geen vervolgingsbeslissing is genomen en dat hij daarom niet als verdachte kan worden aangemerkt. De andere eisers komen eveneens in het artikel voor (in een insinuerende context) terwijl ook zij geen verdachten zijn of onderwerp van onderzoek. Eiser sub 1 bestrijdt dat hij enig voordeel zou hebben behaald uit de ABC-transactie. Het is de KLPD die de beslissing heeft genomen om het pand te huren en eiser sub 1 heeft daarop geen invloed uitgeoefend (en had daarop ook geen invloed). Verder is hij op geen enkele wijze betrokken bij Fregatten Holding. Eiser sub 1 heeft eiser sub 2, die inderdaad zijn schoonzoon is, pas leren kennen nadat de ABC-transactie heeft plaatsgevonden. Ook pas nadien zijn zij beiden aandeelhouder geworden in de vennootschap die in thee handelt (eiseres sub 4). De beschuldigingen aan het adres van eisers vormen een schending van hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Dit weegt in dit geval zwaarder dan het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagden (artikel 10 EVRM). Het artikel is dan ook onrechtmatig jegens eisers. Van belang hierbij is dat sprake is van een beschuldiging van ernstig strafbare feiten die onvoldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Eisers worden op disproportionele wijze aan de schandpaal genageld. De grote kop op de voorpagina, de kop van het artikel en de ‘geblokte’ maar toch herkenbare foto’s van eiser sub 1 dragen hieraan bij. Het noemen van de voornamen van eisers sub 1 en 2 in combinatie met de eerste letter van de achternaam (met daarbij ten aanzien van eiser sub 2 de volstrekt irrelevante vermelding dat hij familie is van een bekende LPF’er) maken dat een lezer van het artikel weet of kan weten om wie het gaat. Ook de bedrijfsnaam van eiseres sub 3 komt nog in het artikel voor. Eisers zullen als gevolg van publicatie van het artikel aanzienlijke schade lijden. 3.3. Gedaagden hebben, samengevat weergegeven, het verweer gevoerd dat zij wederhoor hebben toegepast en dat dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen in het artikel. Tevens heeft dit ertoe geleid dat de namen van eisers zijn geanonimiseerd. Eiseressen sub 3 en 4 worden niet in verband gebracht met strafbare feiten, zodat zij geen belang hebben bij toewijzing van de vorderingen. Het artikel geeft verder slechts een beschrijving van de verdenking bij het Openbaar Ministerie ten aanzien van eiser sub 1, van de onroerendgoedtransactie, een beredeneerde motivering van de verdenkingen en een gemotiveerde ontkenning van eisers. De verdenking bij justitie is een waar feit en het publiceren daarvan dient een maatschappelijk belang. Bovendien dient eiser sub 1 zich als een markante commissaris bij de politie meer te laten welgevallen dan iemand die niet bekend is. De tekst van het artikel is al verschenen op de website van Revu en is overgenomen op een andere website, te weten crimesite.nl. Deze laatste website heeft niets met Revu te maken. Omdat het artikel al in de openbaarheid is gebracht, heeft een verbod geen zin meer. De desbetreffende editie van Revu is op het moment van de zitting uit de macht van gedaagde sub 1. De editie is reeds gedrukt en bevindt zich thans bij de distributeur. Drukker noch distributeur behoren tot het Sanoma-concern. Een op te leggen verbod zou daarom niet door gedaagden kunnen worden nageleefd. Aan de subsidiaire eis, te weten het anonimiseren, is voldaan. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in deze zaak om een botsing van twee in beginsel gelijkwaardige fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van gedaagden het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en aan de zijde van eisers het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Gedaagden hebben het recht zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend uit te laten over misstanden die de samenleving raken. Eisers hebben het recht niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan voor hen ongewenste publiciteit omtrent privé-gegevens en privé-situatie. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. 4.2. In dit geval weegt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser sub 1 zwaarder dan het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagden. Op de voorpagina van de editie van Revu is vermeld dat eiser sub 1 verdacht wordt van het aannemen van smeergeld. Dit is niet juist. Als verdachte wordt aangemerkt degene tegen wie vervolging is gericht, hetgeen bij eiser sub 1 niet het geval is, of degene te wiens aanzien een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestaat. Ook dit is bij eiser sub 1 niet het geval. Er heeft weliswaar een onderzoek tegen hem plaatsgevonden, maar het staat in het geheel niet vast of dit onderzoek iets heeft opgeleverd wat de – zware – beschuldigingen kan dragen. Het staat gedaagden weliswaar (in het kader van artikel 10 EVRM) vrij om te publiceren dat een onderzoek heeft plaatsgevonden en waarover dit onderzoek ging, maar zij hebben dit gedaan op een wijze die verder gaat dan het enkel beschrijven van ware feiten. Zo hebben zij in het artikel conclusies getrokken (“Er is reden te veronderstellen dat dit inderdaad zo is”), mede in de vorm van een retorische vraag (“Als [eiser sub 1] zakelijk zo verstrengeld is met [eiser sub 2], zou hij dan geen geld hebben verdiend met de deal van de panden aan de [adres]?”). Deze conclusies worden voorshands niet door de feiten gedragen. De verdere inkleding van het artikel draagt bij aan het onrechtmatige karakter ervan. De woorden ‘onthullend’, ‘corrupt?’, ‘smeergeld’ en ‘steekpenningen’ worden in kapitalen vermeld op de omslag en in de kop van het artikel en impliceren ernstig strafbaar handelen. Eiser sub 1 is ondanks dat zijn ogen zijn ‘geblokt’ herkenbaar op de bij het artikel geplaatste foto’s en hem komt ook om die reden een beroep op artikel 8 EVRM toe. Hierbij geldt dat het ‘blokken’ van de ogen in dit geval juist bijdraagt aan het criminaliserende effect van het artikel, waardoor dit voor eiser sub 1 in negatieve zin uitpakt. Aan het verweer van gedaagden dat het artikel is geanonimiseerd en daarom niet onrechtmatig zou zijn, wordt voorbijgegaan. De voornaam van eiser sub 1 en de eerste letter van zijn achternaam worden vermeld, waardoor het artikel direct herleidbaar is tot zijn persoon, mede door de bij het artikel geplaatste foto’s en de vermelding van zijn beroep. De conclusie tot zover is dat het artikel in Revu jegens eiser sub 1 schadelijk en daarmee onrechtmatig is. 4.3. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken ten aanzien van de overige eisers. Zij worden op een insinuerende manier in verband gebracht met vermeende criminele activiteiten van eiser sub 1, terwijl dit voorshands niet door de feiten wordt gerechtvaardigd. Aannemelijk is dat zij hierdoor schade lijden. Ook hier geldt dat het anonimiseren het onrechtmatig karakter van het artikel niet wegneemt. Eiser sub 2 wordt met zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam aangeduid. De – inderdaad irrelevante – opmerking dat hij familie is van een voormalig politicus (met dezelfde achternaam als eiser sub 2), die op zijn beurt bij zijn voornaam wordt genoemd, maakt dat het artikel direct herleidbaar is tot de persoon van eiser sub 2. Eiseres sub 3, het bedrijf van eiser sub 2, wordt met haar volledige naam aangeduid in het artikel. De naam van eiseres sub 4 wordt in het artikel niet genoemd, maar door de beschrijving in het artikel is ook deze naam (indirect) herleidbaar. 4.4. Gedaagden hebben het verweer gevoerd dat de desbetreffende editie van het tijdschrift al is gedrukt en aan een andere vennootschap buiten het Sanoma-concern ter distributie is aangeboden. Om die reden ligt het volgens gedaagden niet meer in hun macht om over die editie te beschikken. Eisers hebben dit verweer onvoldoende betwist en derhalve moet de voorzieningenrechter hiervan uitgaan. Onder deze omstandigheden kan de onrechtmatigheid van het artikel niet leiden tot toewijzing van de vordering, voor zover die ziet op een verbod op straffe van een dwangsom tot het openbaar maken van de papieren versie van het artikel. Over openbaarmaking beschikken thans anderen. Dit geldt niet voor het publiceren van het artikel op de website van gedaagde sub 1. Het verwijderen van het artikel van die website ligt wel in haar macht. De primaire vordering onder I zal derhalve in die zin worden toegewezen. Het verweer hiertegen van gedaagden dat het artikel al openbaar is omdat het ook op een andere website (crimesite) is verschenen, en een veroordeling tot verwijdering daarom niet (meer) proportioneel is, gaat in dit geval niet op. Het artikel is onrechtmatig en iedere internetbezoeker minder die kennis zal nemen van het artikel, beperkt de schade voor eisers. De jurisprudentie waarop gedaagden zich in dit verband hebben beroepen en die – kort gezegd – inhoudt dat een verbod niet meer proportioneel is indien de gewraakte uitlatingen reeds in de openbaarheid zijn gekomen, is hier niet zonder meer van toepassing. Het gaat in die jurisprudentie over uitlatingen in boekvorm. Hier betreft het een artikel op het internet (op crimesite) dat in vergelijking met een boek veel minder manifest aanwezig is in het publieke domein. 4.5. Tegen de primaire vordering onder II (de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten) is geen verweer gevoerd. Deze vordering wordt tegen beide gedaagden toegewezen. 4.6. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 1. gebiedt gedaagde sub 1 binnen twee uur na betekening van dit vonnis het artikel over eisers en elke verwijzing naar dit artikel van haar website te halen op straffe van een dwangsom van € 50.000,-, 2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eisers van € 904,- aan buitengerechtelijke proceskosten, 3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van dit geding gevallen aan de zijde van eisers, tot op heden begroot op € 85,44 aan dagvaardingskosten, € 254,- aan vastrecht en € 816,- aan salaris advocaat, 4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.? vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 413890 / KG ZA 08-2276 SR/MV Vonnis in kort geding van 2 december 2008 in de zaak van 1. [eiser 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser 2], wonende te [woonplaats], 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid REM CONSULTANTS B.V., gevestigd te Alkmaar, 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROYAL T-STICK EUROPE B.V., gevestigd te Heerhugowaard, eisers bij dagvaarding van 1 december 2008, advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SANOMA MEN'S MAGAZINES B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. [gedaagde 2], mede domicilie hebbende te [woonplaats], gedaagden, advocaat mr. H.J. Boukema te Den Haag. 1. De procedure De behandeling ter terechtzitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden. Ter terechtzitting van 2 december 2008 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Ter zitting hebben zij hun eis vermeerderd. Deze vermeerdering is gedeeltelijk toegestaan. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Eisers hebben een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 2 december 2008 de beslissing gegeven en is ter zitting meegedeeld dat de uitwerking daarvan op 12 december 2008 zal volgen. In die uitwerking zal in ieder geval worden opgenomen, dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eisers in dit geval zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagden, onder meer omdat op de voorpagina van de editie van Revu is vermeld dat eiser sub 1 verdacht wordt van het aannemen van smeergeld en dat niet juist is. Het artikel in Revu over eisers is daarom onrechtmatig. Gedaagden hebben het verweer gevoerd dat de desbetreffende editie van het tijdschrift al is gedrukt en aan een andere vennootschap buiten het Sanoma-concern ter distributie is aangeboden. Om die reden ligt het niet meer in de macht van gedaagde sub 1 om over die editie te beschikken. Eisers hebben dit verweer onvoldoende betwist en derhalve kan de vordering voor zover die ziet op een verbod tot het openbaar maken van de papieren versie van het artikel niet worden toegewezen. Dit geldt niet voor het publiceren van het artikel op de website van gedaagde sub 1. De primaire vordering onder I zal derhalve in die zin worden toegewezen. Tegen de primaire vordering onder II is geen verweer gevoerd. Deze vordering wordt tegen beide gedaagden toegewezen. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. 2. De beslissing De voorzieningenrechter 1. gebiedt gedaagde sub 1 binnen twee uur na betekening van dit vonnis het artikel over eisers en elke verwijzing naar dit artikel van haar website te halen op straffe van een dwangsom van € 50.000,-, 2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eisers van € 904,- aan buitengerechtelijke proceskosten, 3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van dit geding gevallen aan de zijde van eisers, tot op heden begroot op € 85,44 aan dagvaardingskosten, € 254,- aan vastrecht en € 816,- aan salaris advocaat, 4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.?