Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5822

Datum uitspraak2008-11-25
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.001.935/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroepsfout. Omvang opdracht schaderegelaar.


Uitspraak

Arrest d.d. 25 november 2008 Zaaknummer 107.001.935/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. P. Stehouwer, tegen Bureau Pals BV, gevestigd te Emmen, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Pals, advocaat: mr. J.V. van Ophem. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 28 februari 2007 door de rechtbank Assen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 24 mei 2007, hersteld bij exploot van 16 juli 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Pals tegen de zitting van 25 juli 2007. De conclusie van de memorie van grieven luidt: ''[...] bij arrest te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 28 februari 2007, onder zaaknummer/rolnummer 52938/HA ZA 05-544, en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad: a) Geïntimeerde te veroordelen om aan appellant tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 31.723,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg d.d. 19 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening; b) Geïntimeerde te veroordelen in de kosten va het geding in twee instanties, dat wil zeggen in prima als in hoger beroep.'' Bij memorie van antwoord is door Pals verweer gevoerd met als conclusie: ''[...] om bij arrest [appellant] in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans om het vonnis van de Rechtbank Assen van 28 februari 2007 al dan niet onder verbetering van gronden te bekrachtigen zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure zowel in eerste als in tweede instantie, uitvoerbaar bij voorraad.'' Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft twee genummerde grieven opgeworpen. Voorts heeft hij de grondslag van zijn eis in die zin aangevuld, dat hij zich thans mede wenst te beroepen op het leerstuk van de onrechtmatige daad. De beoordeling De feiten 1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 28 februari 2007 onder 2 (2.1 tot en met 2.6) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Voor zover dat voor de beoordeling van dit geschil in het bijzonder van belang is, staat het volgende vast. 1.1. [appellant] is als gevolg van een verkeersongeval op 30 oktober 1981 blijvend invalide geworden. De aansprakelijke wederpartij was verzekerd bij WAM-verzekeraar Interpolis (hierna kortweg de WAM-verzekeraar te noemen), die ter zake aansprakelijkheid heeft erkend. 1.2. [appellant] had een rechtsbijstandverzekering lopen bij Interpolis, die vervolgens Stichting Rechtsbijstand te Tilburg inschakelde. Deze stichting (hierna te noemen: SRB) heeft [appellant] aanvankelijk ter zake van zijn rechten met betrekking tot de door hem als gevolg van voormeld ongeval geleden schade bijgestaan tot 29 augustus 1984, zijnde de datum waarop [appellant] zich heeft gewend tot mr. Boskamp, advocaat te Eindhoven. 1.3. Op 6 september 1986 heeft [appellant] zich vervolgens gewend tot Pals. Vanaf december 1996 werd [appellant] bijgestaan door mr. Ten Brummelhuis, advocaat te Venray. 1.4. Zowel SRB als Boskamp heeft nagelaten jegens Interpolis de wettelijke rente aan te zeggen over de door [appellant] geleden en/of nog te lijden schade, ontstaan als gevolg van het ongeval op 30 oktober 1981. 1.5. Pals heeft bij brief van 25 januari 1989 (zie productie 11 overgelegd bij dagvaarding) Interpolis met ingang van 25 januari 1989 de wettelijke rente aangezegd. In voornoemde brief is voor zover relevant het navolgende opgenomen: "U zult de wettelijke interessen problematiek met de SRB bespreken. Overigens zeggen wij Interpolis de wettelijke interessen ex. art. 1286 B.W. aan met ingang van 25 januari 1989 over de door cliënt geleden en nog te lijden schade". 1.6. Bij tussenvonnis d.d. 19 januari 1999 heeft de rechtbank Breda in de zaak [appellant]/N.V. Interpolis Schade (zaaknummer 55479/HAZA 97-2466) de wettelijke rente over de WA-schade toegewezen vanaf 25 januari 1989, zijnde de datum waarop Pals de wettelijke rente jegens Interpolis heeft aangezegd. 1.7. [appellant] heeft mr. Boskamp bij dagvaarding van 19 februari 2001 gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch. [appellant] vorderde in deze procedure vergoeding van de schade wegens de misgelopen wettelijke rente over zijn WA-vordering op Interpolis, omdat Boskamp had nagelaten deze wettelijke rente aan te zeggen jegens Interpolis en in zoverre een beroepsfout jegens [appellant] had gemaakt. Bij vonnis d.d. 14 april 2004 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch mr. Boskamp veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag ad € 6.642,39 ter zake van schade wegens gederfde rente over de periode van 29 augustus 1984 tot 25 januari 1989. De rechtbank heeft de wettelijke rente over deze schadevergoeding toegewezen vanaf 7 januari 2004, zijnde de datum waarop de wettelijke rente over de schadevergoeding in de procedure bij de rechtbank 's-Hertogenbosch na eiswijziging is gevorderd. Over de periode van 25 januari 1989 tot 7 januari 2004 werd de wettelijke rente over de schadevergoeding afgewezen, nu de rente niet op een eerder moment aan Boskamp was aangezegd. Korte weergave van het geschil 2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij op 6 september 1986 aan Pals de 'integrale behandeling van zijn WAM-schade' heeft overgedragen. Daaronder valt volgens hem ook het te gelde maken van de met die vordering samenhangende vorderingen op derden. Dergelijke samenhangende vorderingen pretendeert [appellant] op zowel SRB als Boskamp, die beide hebben verzuimd van de WAM-verzekeraar de wettelijke rente te vorderen, zoals indertijd nog wettelijk was vereist. Weliswaar heeft Pals de WAM-verzekeraar op 25 januari 1989 alsnog de wettelijke rente aangezegd, maar zij had zich moeten realiseren dat SRB en Boskamp aansprakelijk waren voor het feit dat de WAM-verzekeraar vanaf het ongeluk in 1981 tot die tijd geen wettelijke rente verschuldigd was. Noch SRB noch (nadien) Boskamp had die rente immers in die periode aangezegd. [appellant] verwijt Pals dat zij de verjaring van de desbetreffende schadevordering op SRB niet heeft gestuit en SRB en Boskamp niet op hun beurt wettelijke rente heeft aangezegd. Zij had dat volgens [appellant] moeten doen op 26 maart 1987 (toen zij de WAM-verzekeraar voor het eerst aanschreef) althans op 25 januari 1989 (het moment waarop zij de belangen van [appellant] volledig ging behartigen). [appellant] zegt door toedoen van Pals lange tijd in de onjuiste veronderstelling te hebben verkeerd dat Pals op laatstgenoemde datum ook zijn rechten ten opzichte van SRB en Boskamp had veiliggesteld. 3. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen omdat deze is verjaard. De grieven komen tegen dat oordeel op. Het hof komt aan de behandeling daarvan om de navolgende reden niet toe. De inhoud en omvang van de aan Pals gegeven opdracht 4. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de grieven (deels) doel treffen, dienen de door Pals aan de orde gestelde, maar nog buiten behandeling gebleven weren alsnog in de beoordeling van het hof te worden betrokken. 5. Pals heeft bestreden dat de aan haar gegeven opdracht meer inhield dan de behandeling van de vordering op de WAM-verzekeraar. [appellant] heeft zich naar zeggen van Pals tot haar gericht om zijn letselschadevordering te laten berekenen en waar mogelijk in der minne te verhalen op Interpolis. Boskamp bleef daarnaast als advocaat voor [appellant] werkzaam, zoals ook te doen gebruikelijk is. Pals betoogt van [appellant] nooit opdracht te hebben gekregen om jegens anderen dan de WAM-verzekeraar aanspraken geldend te maken. 6. Beide partijen beroepen zich ter onderbouwing van hun stellingen hieromtrent op de tussen [appellant] en Pals gemaakte afspraken zoals die uit de overgelegde correspondentie blijken. [appellant] beroept zich meer specifiek op een bespreking op 20 januari 1989 met de toenmalige juridisch adviseur van Pals, de heer [juridisch adviseur]. Toen zou zijn afgesproken dat [juridisch adviseur] zou nagaan of SRB onmiddellijk na het ongeval de wettelijke rente had aangezegd en dat, indien dat niet was gebeurd, [juridisch adviseur] 'adequaat actie zou ondernemen'. [appellant] veronderstelt dat niet alleen hijzelf maar ook Pals er vervolgens in de aanmaning van 25 januari 1989 van uit is gegaan dat met de renteaanzegging jegens de WAM-verzekeraar (Interpolis) eveneens een renteaanzegging zou plaatsvinden jegens het aan Interpolis gelieerde SRB. Het hof kan [appellant] in die redenering niet volgen. Naar zijn zeggen is de discussie immers aldus verlopen, dat [juridisch adviseur] opmerkte dat wettelijke rente slechts door de WAM-verzekeraar Interpolis vergoed zou kunnen worden indien deze was aangezegd. [juridisch adviseur] zou nagaan of SRB daartoe onmiddellijk na het ongeval was overgegaan. Indien dat niet het geval was, zou - in de woorden van [appellant] - adequate actie worden ondernomen. Uit deze gang van zaken mocht [appellant] - behoudens niet gestelde of gebleken bijkomende omstandigheden - niet meer afleiden dan dat [juridisch adviseur] toezegde zo nodig alsnog aan Interpolis wettelijke rente aan te zeggen. Dat is ook gebeurd. 7. Ook de correspondentie waar [appellant] zich op beroept, geeft nagenoeg geen steun aan zijn stellingen: de mededeling van Pals in diverse brieven aan de WAM-verzekeraar dat zij de belangen van [appellant] (verder) behartigt in verband met het hem overkomen ongeval op 30 oktober 1981, is niet strijdig met het standpunt dat Pals daarover inneemt. Dergelijke algemeen geformuleerde uitlatingen zeggen niets over de reikwijdte van de aan Pals in dat verband verstrekte opdracht. [appellant] betwist ook niet dat Boskamp na 6 september 1986 nog voor hem werkzaam is geweest, zij het dat die werkzaamheden naar zijn zeggen niet betrekking hadden op de onderhavige zaak. Met betrekking tot de positie die Boskamp na 6 september 1986 nog wel innam, heeft [appellant] evenwel - hoewel dat op zijn weg had gelegen - nagelaten om in te gaan op hetgeen Pals heeft aangevoerd omtrent een brief van Boskamp aan hem van 15 oktober 1987 met betrekking tot '[appellant]/Interpolis' (productie 12 bij inleidende dagvaarding). In die brief concludeert Boskamp naar aanleiding van brieven van 27 februari 2007 en 20 maart 2007 dat hij zijn werkzaamheden als beëindigd kon beschouwen. Ook in zijn brieven aan Pals van 1 en 8 september 1989 refereert [appellant] aan zijn advocaat. Blijkens een aantekening op de door [appellant] als productie 27 overgelegde versie van eerstgenoemde brief was dat toen nog steeds mr. Boskamp. Het ligt niet in de rede dat Pals onder die omstandigheden namens [appellant] tegen diens eigen advocaat had moeten ageren. 8. In zijn brief van 1 juni 1993 kan wel een opdracht in de door [appellant] verdedigde zin worden gelezen, namelijk waar hij opmerkt dat Pals bij SRB en Boskamp rente dient te claimen indien de WAM-assuradeur zich niet bereid heeft verklaard de wettelijke interessen vanaf 31 oktober 1981 te vergoeden. Díe opdracht heeft Pals echter niet aanvaard. Zij schrijft immers in haar antwoord op 1 juli 1993 dat zij aanneemt dat de advocaat van [appellant] het nodige zal ondernemen om zijn belangen veilig te stellen, en zij ziet, zo vervolgt de brief, "de berichten van Uw huidige advocaat, indien deze nog van de werkzaamheden van ons bureau gebruik wenst te maken, met belangstelling tegemoet". 9. De conclusie moet dus luiden dat [appellant] mede in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende heeft gesteld en nader onderbouwd dat hij aan Pals de 'integrale behandeling van zijn WAM-schade' op 6 september 1986 heeft overgedragen, en dat daaronder ook valt het te gelde maken van de met die vordering op Interpolis samenhangende vorderingen op SRB en Boskamp. Onrechtmatige daad 10. Niets van hetgeen daaromtrent aan het hof is gepresenteerd kan de conclusie rechtvaardigen dat Pals tegenover [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Op dat leerstuk kan de vordering dus in geen enkel opzicht worden gestoeld. Het bewijsaanbod 11. Gelet op het voorgaande is het gedane - niet gespecificeerde - bewijsaanbod niet relevant. De slotsom 12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep III, in hoger beroep 1 punt). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Pals tot aan deze uitspraak op € 950,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Telman, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 25 november 2008 in bijzijn van de griffier.