
Jurisprudentie
BG5839
Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/780
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/780
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder besloten de garnalenvergunning van eiseres twee weken te schorsen. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 februari 2007 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 2 april 2007 beroep ingesteld.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/780 BESLU
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
De vennootschap onder firma [naam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.R. van den Noort,
tegen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder besloten de garnalenvergunning van eiseres twee weken te schorsen. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 februari 2007 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 2 april 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 juni 2008, waar eiseres is vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. J.H. Verheul-Verkaik.
Motivering
1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij zijn besluit van
23 februari 2007 de opschorting van de garnalenvergunning terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd.
2. Bij die beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren (hierna: de Beschikking) is het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon crangon) in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren met uitzondering van de Westerschelde verboden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover thans van belang, van de Beschikking geldt het in artikel 7, eerste lid, van de Beschikking gestelde verbod niet voor degene, die voorzien is van een vergunning van de minister.
Ingevolge artikel 11, derde lid, van de Beschikking is het in afwijking van het eerste lid verboden om van vrijdag 12.00 uur tot de daaropvolgende zondag 24.00 uur buiten de haven te zijn met een vaartuig dat enig vistuig aan boord heeft geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon crangon).
Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Beschikking is het in afwijking van het derde lid in een aaneengesloten periode van 26 weken, die aanvangt op de eerste zondag in oktober om 24.00 uur, toegestaan om buiten de Nederlandse wateren tijdens opeenvolgende tijdvakken van twee weken telkens acht etmalen te vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon crangon). Het eerste tijdvak begint op de eerste zondag in oktober om 24.00 uur en loopt twee weken later op zondag om 24.00 uur af.
Ingevolge artikel 11, tiende lid, voor zover thans van belang, van de Beschikking, kan de minister de vergunning, bedoeld in het zesde lid voor een periode van twee weken schorsen, indien naar het oordeel van de minister met het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de vergunning is toegekend is gehandeld in strijd met het derde of vijfde lid.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, door na vrijdag 10 februari 2006, 12.00 uur te varen in de Nederlandse wateren heeft gehandeld in strijd met het in artikel 11, derde lid, van de Beschikking zogenoemde weekendverbod en dat verweerder om die reden bevoegd was de aan haar verleende garnalenvergunning voor de duur van twee weken te schorsen. Nu aan de wijziging van de regelgeving per 1 september 2005 en de aanscherping daarvan per 14 oktober 2005 ruimschoots bekendheid is gegeven, wordt eiseres geacht met deze regelgeving voor haar eigen vakgebied bekend te zijn. Onbekendheid met de regelgeving en handelen te goeder trouw kan geen reden vormen af te zien van handhaving van deze regelgeving. Dat Duitsland op andere wijze uitvoering geeft aan de Europese regelgeving doet niet af aan verweerders verplichting de naleving van de Nederlandse regelgeving te controleren en te handhaven.
4. Eiseres stelt dat verweerder de haar verleende vergunning ten onrechte heeft geschorst omdat, nu zij direct naar Duitsland is doorgevaren, duidelijk was dat het haar bedoeling was om gebruik te maken van de tweewekenregeling, neergelegd in artikel 11, vijfde lid van de Beschikking. Zij is uitgevaren in het tijdvak 6 tot en met 19 februari 2006 en zij heeft in die periode niet langer dan 9 dagen gevist. Voor zover artikel 11, vijfde lid, van de Beschikking alleen van toepassing is op een vissersvaartuig dat voor het ingaan van een periode van twee weken buiten de Nederlandse wateren was, is deze bepaling onduidelijk. Niet valt in te zien waarom vertrek in het weekend ten behoeve van het vissen in de buitenlandse wateren in strijd is met de bedoeling van artikel 11, vijfde lid, van de Beschikking. Indien door verweerder zou zijn onderkend dat eiseres is uitgevaren op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Beschikking, dan had kunnen worden volstaan met een waarschuwing. Tenslotte stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord alvorens de aan haar verleende garnalenvergunning werd geschorst.
5. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar voorafgaand aan het besluit van 10 augustus 2006 in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 4:11 van de Awb kan het bestuursorgaan dit achterwege laten onder de daar vermelde omstandigheden.
Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit, waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten, indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan het besluit van 10 augustus 2006 haar zienswijze naar voren te brengen. Omstandigheden als bedoeld in artikel 4:11 van de Awb waren niet aan de orde. Nu is gebleken dat eiseres in de bezwaarfase in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze schriftelijk en mondeling naar voren te brengen en zij daarvan ook gebruik heeft gemaakt, overweegt de rechtbank dat eiseres niet kan worden geacht te zijn benadeeld door het niet vooraf gehoord zijn op voet van artikel 4:8 van de Awb. In het onderhavige geval bestaat derhalve aanleiding om het besluit, gelet op het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb, ondanks het gebrek in de besluitvorming, in zoverre in stand te laten.
7. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige geschil uit van het volgende. Eiseres is op vrijdag 10 februari 2006 om 16.00 uur vertrokken uit de haven van Den Oever en is op dinsdag 14 februari 2006 binnengekomen in de haven van Havneby (Denemarken). Het schip had tijdens de reis netten aan boord die geschikt zijn voor het vangen van garnalen. Het schip is op zaterdag 11 februari 2006 tussen 02.26 en 04.26 vanuit de Nederlandse wateren de Duitse wateren ingevaren. In Duitsland is het schip begonnen met vissen.
8. De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat eiseres zich op vrijdag 10 februari 2006 na 12.00 uur buiten de haven bevond met een vaartuig dat enig vistuig aan boord had geschikt voor het vangen van garnalen, zodat sprake was van een overtreding van artikel 11, derde lid, van de Beschikking.
9. De stelling van eiseres dat het duidelijk was dat het haar bedoeling was om van de in artikel 11, derde lid, van de Beschikking geboden mogelijkheid gebruik te maken en zij dan ook heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 11, vijfde lid, van de Beschikking, berust op een onjuiste lezing van die bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitzondering op het weekendverbod in dit geval reeds niet van toepassing omdat het vissersvaartuig van eiseres zich binnen de periode dat het weekendverbod van kracht was niet buiten maar binnen Nederlandse wateren bevond. Verweerder was derhalve bevoegd de aan eiseres verleende garnalenvergunning te schorsen. De omstandigheid dat het vistuig aan boord van eiseres in de Nederlandse wateren niet gebruiksklaar was en zij dus ook niet in de Nederlandse wateren heeft gevist – hetgeen door verweerder overigens niet wordt betwist – maakt niet dat het weekendverbod niet is overtreden. In artikel 11, derde lid, van de Beschikking is immers een uitdrukkelijk verbod opgenomen om in het weekend buiten de haven te zijn met enig vistuig aan boord geschikt voor het vangen van garnalen.
10. Tijdens de zitting heeft eiseres een e-mailwisseling overgelegd tussen de heer [naam], werkzaam bij eiseres en een medewerker van verweerder. Uit de mailwisseling volgt dat eiseres toestemming heeft gekregen om in het weekend van vrijdag 16 mei 2008 van Den Oever naar Lauwersoog te varen. Eiseres stelt dat zij bij haar afvaart op 10 februari 2006 van een dergelijke mededeling is uitgegaan en ook mocht uitgaan. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Daartoe overweegt de rechtbank (onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 juni 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BD3076) dat nu de informatie die door de medewerker zou zijn verstrekt zozeer afwijkt van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Beschikking neergelegde bepalingen, dat het op de weg van eiseres had gelegen nadere informatie in te winnen. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat het weekendverbod in overleg met de sector tot stand is gekomen, zodat eiseres op de hoogte had kunnen zijn met de inhoud daarvan. Nu niet is gebleken dat eiseres dergelijke nadere informatie heeft ingewonnen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, zodat verweerder hierin geen grond heeft hoeven vinden af te zien van het schorsen van de vergunning.
11. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat had moeten worden volstaan met een waarschuwing en de thans opgelegde sanctie onevenredig is in verhouding tot de ernst van de overtreding, overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in de hiervoor aangehaalde uitspraak heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres niet in de Nederlandse varen heeft gevist geen grond vormt voor het oordeel dat een schorsing voor de duur van twee weken onevenredig is in verhouding met de ernst van de overtreding. De rechtbank komt tot die overweging nu ook het buiten de haven zijn met een vaartuig dat enig vistuig aan boord heeft dat geschikt is voor het vangen van garnalen onder het weekendverbod valt.
12. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder in haar geval afwijkend van andere gevallen een schorsing van twee weken heeft opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft verweerder er desgevraagd op gewezen dat in beginsel altijd een schorsing van twee weken wordt opgelegd bij een overtreding van het weekendverbod. De stelling van eiseres dat verweerder tegen – gelijke – overtredingen van andere vissers niet handhavend zou zijn opgetreden, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Reeds om die reden bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
14. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2008 door mr. T. van Muijden, voorzitter en mr. C. Heijning en mr.drs. W.P. van der Haak, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.