
Jurisprudentie
BG5841
Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6535 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6535 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Geen hoger beroep ingesteld tegen de medische grondslag van het eerder genomen besluit zodat van de juistheid van die grondslag moet worden uitgegaan en deze grieven thans niet meer ter beoordeling staan. Geschiktheid voorgehouden functies. De gestelde diagnose hersentumor ligt bijna een jaar na de in geding zijnde datum en dat voor zover betrokkene meent dat vanwege die diagnose zijn medische beperkingen zijn gewijzigd hij zich tot het Uwv dient te wenden teneinde opnieuw medisch beoordeeld te worden.
Uitspraak
06/6535 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2006, 05/4491 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. Kúçukünal, kantoorgenoot van mr. Köse, voornoemd, en door A.A. Arpat als tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. Bij besluit van 11 juni 2004 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellant tegen het besluit van 29 december 2003, waarbij het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 maart 2004 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij uitspraak van 20 april 2005, 04/2204, heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 11 juni 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat de arbeidskundige grondslag niet voldeed aan de eis van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit juist wordt geacht. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
1.3. Ter uitvoering van voornoemde uitspraak heeft het Uwv op 22 augustus 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 december 2003 onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 juni 2005 wederom ongegrond is verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat met de arbeidskundige rapportage van 11 november 2005 de geschiktheid van appellant voor de geduide functies afdoende is besproken, dat de resterende functies voldoende actueel zijn en dat het wegvallen van de functie wikkelaar niet leidt tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de bij appellant gestelde diagnose hersentumor bijna een jaar na de in geding zijnde datum ligt en dat voor zover appellant meent dat vanwege die diagnose zijn medische beperkingen zijn gewijzigd hij zich tot het Uwv dient te wenden teneinde opnieuw medisch beoordeeld te worden.
3. De Raad begrijpt het hoger beroep van appellant, mede gelet op de daarop ter zitting bij de Raad gegeven toelichting, aldus dat dit zich primair richt tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant betoogt subsidiair dat hij niet in staat is om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat in de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2005 de grieven van appellant met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van 11 juni 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. Dit betekent dat, nu appellant tegen deze uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, volgens vaste rechtspraak van de Raad - verwezen wordt naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 maart 2005 (LJN: AT0711) - van de juistheid van die grondslag moet worden uitgegaan en deze grieven thans niet meer ter beoordeling staan. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat bij hem in januari 2005 een hersentumor is vastgesteld - welke diagnose volgens appellant achteraf bezien ook kan dienen ter verklaring van zijn klachten ten tijde hier van belang - vormt geen reden om een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen. Appellant had immers die omstandigheid en zijn daarop gebaseerde eigen opvatting, als evenvermeld, in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2005 naar voren kunnen brengen. Het gaat hier niet om nieuwe gegevens die eerst na die uitspraak naar voren zijn gekomen.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad met de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten elektronica-monteur, productiemedewerker industrie en machine bediende kunststof, in medisch opzicht kunnen worden geacht binnen het bereik van appellant te liggen. Met de arbeidskundige rapportages van 24 september 2004, 10 juni 2005 en 11 november 2005 is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van deze functies op alle relevante aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. de Wit.
Rb