Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5856

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2689 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Anticumulatie. Terugvorderingsbesluit. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het (eerdere) besluit waarin is besloten de uitkering van appellant over een periode uit te betalen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.


Uitspraak

07/2689 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2007, 06/559 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn, na voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Lagerwey. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het Uwv de uitbetaling van de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke zij sedert 14 november 1983 ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, over de periode van 1 maart 2002 tot 1 december 2002 verlaagd naar 65 tot 80% wegens inkomsten uit tijdelijk dienstverband. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. 2.1. Bij besluit van 19 november 2004 heeft het Uwv hetgeen over de periode van 1 maart 2002 tot 1 december 2002 teveel is uitbetaald aan WAO-uitkering ten bedrage van € 4.167,13 van appellante teruggevorderd. 2.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de stelling van de zijde van appellante dat het teruggevorderde bedrag niet juist is berekend op geen enkele wijze is onderbouwd. 4. In hoger beroep is verwezen naar een in de bezwarenprocedure overgelegde berekening waaruit blijkt dat het teruggevorderde bedrag onjuist is. Als beroepsgrond is ook aangegeven dat er een anticumulatie per maand had moeten plaats vinden gebaseerd op de daadwerkelijk ontvangen inkomsten per maand en dat het Uwv niet van een gemiddeld inkomen uit had mogen gaan. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. Vaststaat dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 17 augustus 2004. In dit besluit heeft het Uwv besloten de uitkering van appellant over de periode van 1 maart 2002 tot 1 december 2002 uit te betalen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Dit heeft als gevolg dat over deze periode de uitbetaling niet 70% bedraagt maar slechts 50,75%. Door geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen dit besluit is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden. 5.3. Tevens staat vast dat de uitkering over deze periode wel is uitbetaald naar 70%. Het verschil tussen de uitbetaling van 70% en 50,75% wordt thans van appellante teruggevorderd. De stelling van appellante dat haar inkomen over de periode van 1 maart 2002 tot 1 december 2002 niet gemiddeld had mogen worden, maar per maand berekend had moeten worden, kan niet slagen, nu dit een argument is dat appellante tegen het besluit van 17 augustus 2004 had moeten aanvoeren. Deze grond kan zich dan ook niet richten tegen het terugvorderingsbesluit. 5.4. Gelet op het bepaalde in artikel 57 van de WAO wordt hetgeen onverschuldigd is betaald teruggevorderd. Nu van de zijde van appellante geen dringende reden zijn aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad op goede gronden besloten hetgeen te veel aan uitkering is betaald van appellante terug te vorderen. 6. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) M.D.F. de Moor. JL