Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5869

Datum uitspraak2008-11-24
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805536/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wageningen (hierna: de raad) bij besluit van 15 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "DMP-terrein, Churchillweg e.o.".


Uitspraak

200805536/2. Datum uitspraak: 24 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wageningen (hierna: de raad) bij besluit van 15 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "DMP-terrein, Churchillweg e.o.". Tegen dit besluit hebben [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State eveneens ingekomen op 23 juli 2008, hebben [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, ir. H.R. Steenbergen en M. Ravesloot, deskundigen van de vereniging De Hollandsche Molen, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Verder is de raad, vertegenwoordigd door M. Gerritsen, werkzaam bij SAB adviseurs, en A.N. Janse, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het zogenoemde DMP-terrein in het centrum van Wageningen ten behoeve van de realisering van maximaal 260 woningen. 2.3. Ingevolge de artikelen 26 en 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover van belang, wordt het door de raad vastgestelde plan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn bedenkingen worden ingebracht bij het college. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college door de belanghebbende die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht. Niet gebleken is dat [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] bedenkingen tegen het plan hebben ingebracht bij het college. Evenmin is gebleken van een rechtvaardiging hiervoor. Gelet hierop zal de Afdeling in de bodemprocedure het beroep vermoedelijk in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De voorzitter ziet daarom aanleiding om verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor zover dit is ingediend door [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] af te wijzen. 2.4. Voor zover het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend door [verzoeker A] overweegt de voorzitter het volgende. [verzoeker A] vreest dat het plan een vermindering van de windvang van molen De Vlijt aan de Harntjesweg 42 (hierna: de molen) met zich zal brengen. Daartoe voert hij aan dat het rapport van Peutz van 6 juni 2007 en de berekening op grond van de Uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening (hierna: de Uitvoeringsregeling) van het college geen goed beeld geven van de invloed van de bebouwing op de windvang van de molen. 2.5. Het college heeft in het bestreden besluit gewezen op voormeld rapport van Peutz van waarin wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve effecten heeft op het aantal draaiuren van de molen. Daarnaast heeft het college gewezen op een door hem gemaakte berekening op grond van de Uitvoeringsregeling. Uit deze berekening volgt volgens het college dat het plan leidt een toename van de zogenoemde obstakelfactor met 0,02. Deze geringe verslechtering van de windvang van de molen weegt volgens het college niet op tegen het belang dat is gediend met de realisering van het plan. 2.6. Niet in geschil is dat het plangebied binnen de molenbiotoop van de molen ligt. [verzoeker A] heeft bij brief van 15 september 2008 een berekening op grond van de Uitvoeringsregeling overgelegd waaruit volgt dat het plan niet leidt tot een toename van de obstakelfactor met 0,02 maar met 1,46 (14,7 %). Daarbij is gebruik gemaakt van gegevens die zijn ontleend aan het Actueel Hoogtebestand Nederland. [verzoeker A] stelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de precieze vorm en afmetingen van de gebouwen in het plangebied alsmede dat het college heeft verzuimd om bepaalde gebouwen mee te nemen in de berekening. De voorzitter overweegt dat de vraag of het college zijn motivering in het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het rapport van Peutz van 6 juni 2007 en de door hem gemaakte berekening op grond van de Uitvoeringsregeling nader onderzoek vergt. In verband hiermee zal de Afdeling in de bodemprocedure vermoedelijk de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordeningvragen vragen een deskundigenbericht uit te brengen. Voorshands acht de voorzitter evenwel niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zou kunnen komen dat het bestreden besluit, voor zover het gaat het gaat om het effect van het plan op de windvang van de molen, niet berust op een toereikende motivering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college heeft erkend dat een aantal gebouwen niet in zijn berekening op grond van de Uitvoeringsregeling is meegenomen. Met de hiervoor door het college gegeven motivering dat deze gebouwen, bezien vanaf de molen, liggen in de windschaduw van andere gebouwen, wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de aanname die het college in dat geval hanteert dat slechts één van de gebouwen een obstakel voor de wind vormt, valide zou zijn. 2.7. Gezien het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.8. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker A] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 mei 2008 met kenmerk 2007-0022390; II. wijst het verzoek voor zover ingediend door [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] af; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoeker A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 815,98 (zegge: achthonderdvijftien euro en achtennegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [verzoeker A] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de provincie Gelderland aan [verzoeker A] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Jansen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2008 399.