Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5870

Datum uitspraak2008-11-25
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807027/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 18 april 2008 hebben provinciale staten van Limburg (hierna: provinciale staten) krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wet ammoniak) gebieden in de provincie Limburg aangewezen die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt. Dit besluit is op 8 augustus 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200807027/2. Datum uitspraak: 25 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: de vereniging Vereniging Behoud de Parel, gevestigd te Grubbenvorst, en de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam, verzoeksters, en provinciale staten van Limburg, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 april 2008 hebben provinciale staten van Limburg (hierna: provinciale staten) krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wet ammoniak) gebieden in de provincie Limburg aangewezen die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt. Dit besluit is op 8 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer de vereniging Vereniging Behoud de Parel en de vereniging Vereniging Milieudefensie (hierna: de verenigingen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2008. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2008, hebben de verenigingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2008. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2008, waar de verenigingen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. J.E.M. Ferviers en ir. G.H. Louwers, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak wijzen provinciale staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wet ammoniak kunnen alleen voor verzuring gevoelige gebieden, of delen daarvan, die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet ammoniak, voor zover hier van belang, houden provinciale staten bij de aanwijzing van gebieden als zeer kwetsbaar gebied uitsluitend rekening met de volgende aspecten: a. de gevoeligheid van het voor verzuring gevoelige gebied voor de effecten van ammoniak; b. de in het voor verzuring gevoelige gebied aanwezige natuurwaarden; c. de ecologische samenhang binnen het voor verzuring gevoelige gebied of van dat gebied met een of meer andere gebieden die als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen; d. de grootte van het voor verzuring gevoelige gebied; e. de gevolgen van de aanwijzing voor bestaande veehouderijen, voor zover de ecologische samenhang tussen de zeer kwetsbare gebieden daardoor niet wordt aangetast en geen verlies van bijzondere natuurwaarden optreedt. Uit artikel II van de Wet van 17 februari 2007, houdende wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Stb. 2007, 103; hierna: de wijzigingswet) volgt dat totdat binnen een provincie het in artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij bedoelde besluit is bekendgemaakt, in die provincie als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt de gebieden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet werden aangemerkt als kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij zoals dat artikel tot vorenbedoeld tijdstip luidde. De wijzigingswet is op 1 mei 2007 in werking getreden. 2.3. Provinciale staten stellen dat met het verzoek niet een spoedeisend belang is gemoeid, zodat het reeds daarom moet worden afgewezen. Uit artikel II van de wijzigingswet vloeit volgens provinciale staten voort dat in dit geval aan kwetsbare gebieden als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak, zoals dat artikel tot 1 mei 2007 luidde, slechts bescherming toekwam tot 7 augustus 2008, de datum waarop het bestreden besluit is bekendgemaakt. Omdat schorsing de bekendmaking van het bestreden besluit niet ongedaan zou maken, kan het treffen van een zodanige voorlopige voorziening er volgens provinciale staten niet toe leiden dat opnieuw bescherming toekomt aan de gebieden die als kwetsbaar werden aangemerkt, zoals dat de verenigingen voor ogen staat. De voorzitter overweegt dat redelijke uitleg van artikel II van de wijzigingswet met zich brengt dat zolang niet een besluit tot aanwijzing van zeer kwetsbare gebieden is bekendgemaakt en in werking is, als zeer kwetsbare gebieden worden aangemerkt de kwetsbare gebieden als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak zoals dat artikel tot 1 mei 2007 luidde. Schorsing van het bestreden besluit zou er in dit geval toe leiden dat niet een besluit tot aanwijzing van zeer kwetsbare gebieden in werking is, zodat als zeer kwetsbare gebieden worden aangemerkt de kwetsbare gebieden. Er is daarom, anders dan provinciale staten betogen, een spoedeisend belang betrokken bij het oordeel van de voorzitter over de vraag of de werking van het bestreden besluit moet worden geschorst. 2.4. De verenigingen hebben hun verzoek beperkt tot het gebied dat op kaart 3 behorende bij het bestreden besluit is aangeduid met nummer 364, voor zover het de delen van dat gebied betreft die bij het bestreden besluit, in afwijking van het ontwerpbesluit, niet als zeer kwetsbaar zijn aangewezen. De verenigingen betogen dat provinciale staten de desbetreffende deelgebieden, die worden aangeduid als de Houthuizerheide en enkele andere bossen op arme zandgronden bij het Kaldenbroek, ten onrechte niet als zeer kwetsbare gebieden hebben aangewezen. Zij voeren hierbij aan dat provinciale staten bij de bepaling van de gevoeligheid voor de effecten van ammoniak van deze gebieden onjuiste gegevens over kritische depositiewaarden hebben afgeleid uit het door hen gehanteerde Handboek Natuurdoeltypen (Wageningen 2001, Expertisecentrum LNV, tweede, geheel herziene uitgave) en het Overzicht van kritische stikstofdeposities voor natuurdoeltypen (Ministerie van LNV, 2007). Verder voeren de verenigingen aan dat provinciale staten ter zake van de desbetreffende deelgebieden ten onrechte als nader selectiecriterium hebben gehanteerd dat op ten minste 5% van de oppervlakte van het gebied een voor de effecten van ammoniak zeer gevoelig natuurdoeltype moet voorkomen. Volgens de verenigingen is het 5%-criterium arbitrair en kan toepassing van dit criterium er bovendien toe leiden dat de ecologische samenhang met andere volgens de verenigingen voor verzuring gevoelige gebieden wordt miskend. 2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de Houthuizerheide en de desbetreffende andere bossen op arme zandgronden bij het Kaldenbroek voor verzuring gevoelige gebieden zijn die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur, zodat is voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, tweede lid, van de Wet ammoniak. Provinciale staten hebben bij het nemen van het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ten aanzien van de genoemde deelgebieden rekening gehouden met de in artikel 2, vierde lid, van de Wet ammoniak genoemde aspecten. De voorzitter is niet gebleken dat provinciale staten bij de bepaling van de gevoeligheid van de desbetreffende deelgebieden voor de effecten van ammoniak van onjuiste gegevens betreffende de kritische depositiewaarden van de in de desbetreffende deelgebieden aanwezige natuurdoeltypen is uitgegaan. Voorts komt de voorzitter het door provinciale staten ter invulling van het in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet ammoniak genoemde aspect als uitgangspunt genomen 5%-criterium, niet kennelijk onredelijk voor. Verder is niet gebleken dat provinciale staten dit criterium bij het nemen van het bestreden besluit op onjuiste wijze hebben toegepast. De verenigingen hebben niet betwist dat wat de desbetreffende deelgebieden betreft niet aan het 5%-criterium wordt voldaan. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten er in zoverre niet in redelijkheid van hebben kunnen afzien om de desbetreffende deelgebieden als zeer kwetsbare gebieden aan te wijzen. 2.6. De voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Timmerman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008 431.