
Jurisprudentie
BG5880
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807768/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807768/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) aan AKG Aufderhaar Kunststofgroep B.V. (hierna: AKG) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de bij besluit van 6 maart 2007 krachtens de Wet milieubeheer aan AKG verleende vergunning verbonden voorschriften 4.1.1 en 4.2.10.
Uitspraak
200807768/2.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) aan AKG Aufderhaar Kunststofgroep B.V. (hierna: AKG) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de bij besluit van 6 maart 2007 krachtens de Wet milieubeheer aan AKG verleende vergunning verbonden voorschriften 4.1.1 en 4.2.10.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college het door AKG hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom herroepen. Tevens heeft het college bij dit besluit verklaard het in strijd met voorschrift 4.1.1 van de vergunning in werking hebben van de inrichting te gedogen.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar [verzoekers], van wie [gemachtigden] in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door ing. E.B.J. Lange, ing. J.H. Bos en G.J. Kleinjan, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord AKG, vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, ing. J. Zandbergen en ing. F. Hendrix.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In voorschrift 4.1.1, verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 verleende vergunning, zijn grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie. Ter plaatse van de woning aan de [locatie] geldt ingevolge dit voorschrift in de avond- en nachtperiode een grenswaarde van 35 dB(A).
Niet in geschil is dat op 14 maart 2007 in de avond- en nachtperiode op de gevel van de woning aan de [locatie] een geluidbelasting van 40 dB(A) is gemeten en dat voorschrift 4.1.1 derhalve is overtreden.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft het college verklaard het in strijd met voorschrift 4.1.1 in werking hebben van de inrichting te gedogen tot drie maanden na de inwerkingtreding van zijn beslissing op het verzoek van AKG om voorschrift 4.1.1 te wijzigen, maar uiterlijk tot 1 mei 2009, met dien verstande dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] in de avond- en nachtperiode niet meer dan 40 dB(A) mag bedragen.
2.4. Het college heeft op 8 augustus 2008 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd dat strekt tot wijziging van voorschrift 4.1.1 met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer. In het ontwerpbesluit is een grenswaarde van 37 dB(A) opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode op de gevel van de woning aan de [locatie].
2.5. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met het besluit van het college om de overtreding van voorschrift 4.1.1 te gedogen. Zij betogen dat de in het besluit genoemde maximale geluidbelasting van 40 dB(A) in de avond- en nachtperiode tot onaanvaardbare geluidhinder leidt. Nu uit het ontwerpbesluit tot wijziging van voorschrift 4.1.1 blijkt dat het college een geluidbelasting van 40 dB(A) in de avond- en nachtperiode niet aanvaardbaar acht, had het college volgens hen niet mogen besluiten de overschrijding van de geluidgrenswaarden tot dit niveau te gedogen. [verzoekers] voeren voorts aan dat slechts concreet zicht op legalisatie kan bestaan tot de waarde van 37 dB(A), die in het ontwerpbesluit is opgenomen als grenswaarde voor de avond- en nachtperiode ter plaatse van de woning aan de [locatie].
2.5.1. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat een ontwerpbesluit strekkende tot verruiming van de geluidgrenswaarden in voorschrift 4.1.1 ter inzage is gelegd. Het college acht het handhaven van de grenswaarde die in het huidige voorschrift 4.1.1 is neergelegd daarom niet redelijk. Volgens het college is sprake van een overgangssituatie, waarin volgens de beleidsregel "Handhavingsstrategie voor gecombineerde handhaving provincie Overijssel" van 23 november 2005 (hierna: de beleidsregel) kan worden gedoogd. Aangezien in het ontwerpbesluit een termijn van drie maanden is opgenomen voor het treffen van geluidbeperkende maatregelen, heeft het college eenzelfde termijn verbonden aan zijn beslissing om te gedogen. Het college heeft daarbij echter tevens een absolute einddatum voor het gedogen vastgesteld. Dit is volgens het college in overeenstemming met de beleidsregel.
Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat AKG geluidbeperkende maatregelen zal treffen en dat het in afwachting van de uitvoering van die maatregelen niet mogelijk is in de avond- en nachtperiode een geluidbelasting van minder dan 40 dB(A) te veroorzaken.
2.5.2. In het ontwerpbesluit tot wijziging van voorschrift 4.1.1 wordt de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de woning aan de [locatie] verruimd van 35 naar 37 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Naar het oordeel van de voorzitter bestaat slechts in zoverre concreet zicht op legalisatie van de overtreding van voorschrift 4.1.1; voor zover een geluidbelasting van meer dan 37 dB(A) wordt veroorzaakt, bestaat geen concreet zicht op legalisatie.
Voor zover het college heeft overwogen dat zich een overgangssituatie voordoet waarin aanleiding bestaat om tijdelijk - in afwachting van de wijziging van voorschrift 4.1.1 en het treffen van geluidbeperkende maatregelen - een geluidbelasting van 40 dB(A) in de avond- en nachtperiode te gedogen, overweegt de voorzitter voorts het volgende. In een door Peutz opgestelde memo van 15 juli 2008, die bij het verzoek om wijziging van voorschrift 4.1.1 is gevoegd, wordt een aantal maatregelen genoemd ter beperking van geluidhinder. Volgens de memo bedraagt de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] na het treffen van deze maatregelen 37 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat, totdat deze maatregelen zijn getroffen, in de avond- en nachtperiode ter plaatse van de woning aan de [locatie] een geluidbelasting van 37 tot 40 dB(A) wordt veroorzaakt. Ter zitting is gebleken dat AKG van de door Peutz genoemde maatregelen de omkasting van de compressoren van de Trane koelunit reeds heeft aangebracht en dat de koeltorens in hal 1 en hal 2 eind december 2008 zullen worden vervangen. Verder acht de voorzitter het op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de dan nog resterende maatregelen, te weten de trillingsisolatie van de extrusiemachines en het plaatsen van een scherm rond de Trane koelunit, binnen afzienbare tijd, en in ieder geval ruim vóór 1 mei 2009, kunnen worden gerealiseerd.
Nu in het bestreden besluit niettemin is bepaald dat het college de overschrijding van de geluidgrenswaarden voor de avond- en nachtperiode ter plaatse van de woning aan de [locatie] tot drie maanden na de inwerkingtreding van de beslissing op het verzoek om wijziging van voorschrift 4.1.1, doch uiterlijk tot 1 mei 2009, tot een niveau van 40 dB(A) zal gedogen, komt de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen tot het oordeel dat het belang van verzoekers vereist dat aan verzoekers in de periode waarop het gedoogbesluit betrekking heeft een grotere bescherming tegen geluidhinder wordt geboden.
2.6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige af te wijzen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de in het bestreden besluit op pagina 1, onder 3, opgenomen tekst "tot drie maanden na de inwerkingtreding van onze beslissing op het verzoek om voorschrift 4.1.1 te wijzigen (aanvraag van 16 juli 2007), maar uiterlijk tot 1 mei 2009 te gedogen dat AKG Aufderhaar Kunststofgroep B.V. voorschrift 4.1.1 van de milieuvergunning van 6 maart 2007, kenmerk 2007/0129683 en 2007/1029693 overtreedt, met dien verstande dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] te [plaats] in de avond- en nachtperiode niet meer mag zijn dan 40 dB(A)" wordt vervangen door de volgende tekst: "tot de inwerkingtreding van onze beslissing op het verzoek om voorschrift 4.1.1 te wijzigen (aanvraag van 16 juli 2007) te gedogen dat AKG Aufderhaar Kunststofgroep B.V. voorschrift 4.1.1 van de milieuvergunning van 6 maart 2007, kenmerk 2007/0129683 en 2007/1029693, overtreedt, met dien verstande dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie] te [plaats] in de avond- en nachtperiode tot 1 februari 2009 niet meer dan 40 dB(A), en vanaf 1 februari 2009 niet meer dan 37 dB(A) mag bedragen";
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Overijssel aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
483.