
Jurisprudentie
BG5881
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807348/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807348/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van alle stukken die betrekking hebben op ongewenste gedragingen, in het bijzonder maar niet uitsluitend van seksuele c.q. erotische aard, door ambtenaren van de gemeente ten opzichte van andere ambtenaren of al dan niet tijdelijke medewerkers zonder ambtelijke status, meer in het bijzonder binnen de gemeentelijke sociale dienst, over de jaren 1986 tot en met 1998 afgewezen.
Uitspraak
200807348/2.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van [wederpartij], wonend te Garrelsweer, gemeente Loppersum en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2008 in zaak nr. 08/1378 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van alle stukken die betrekking hebben op ongewenste gedragingen, in het bijzonder maar niet uitsluitend van seksuele c.q. erotische aard, door ambtenaren van de gemeente ten opzichte van andere ambtenaren of al dan niet tijdelijke medewerkers zonder ambtelijke status, meer in het bijzonder binnen de gemeentelijke sociale dienst, over de jaren 1986 tot en met 1998 afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2008, verzonden op 29 augustus 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 oktober 2008.
[wederpartij] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft vervolgens hetzelfde gedaan.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 november 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. Sonneveldt, advocaat te Arnhem, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat - het college ten onrechte geen nader onderzoek naar mogelijke meldingen van door [wederpartij] bedoelde incidenten heeft gedaan bij de Regionale Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen (hierna: de commissie) en naar eventuele documenten, opgesteld door, of naar aanleiding van gesprekken met de interne vertrouwenspersoon van de gemeente.
2.2. Het verzoek van [wederpartij] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college op straffe van een dwangsom binnen vier weken in deze zaak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Het verzoek van het college strekt ertoe dat het bij wijze van voorlopige voorziening wordt ontheven van de verplichting opnieuw een besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen, voordat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat de commissie onafhankelijk is en niet onder zijn verantwoordelijkheid valt en het daarom geen onderzoek kan doen naar stukken die onder haar berusten en om deze eventueel openbaar te maken. Hetzelfde geldt volgens het college voor de vertrouwenspersoon. Deze kan zijn functie niet goed uitoefenen, indien deze in het kader van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur het college zou moeten informeren omtrent stukken die hem uit hoofde van deze functie bekend zijn, aldus het college.
2.4. Er is geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak onverkort in stand zal blijven. Het verzoek van het college moet onder deze omstandigheden worden toegewezen op na te melden wijze. Daartoe is in aanmerking genomen dat het opvragen van stukken bij de vertrouwenspersoon en de commissie, als waartoe de aangevallen uitspraak het college noopt, gevolgen heeft die niet ongedaan gemaakt kunnen worden ingeval de Afdeling die uitspraak niet of niet onverkort in stand zou laten, omdat degenen die zich tot de vertrouwenspersoon of de commissie wensen te richten er dan niet meer op kunnen vertrouwen dat hetgeen zij te zeggen hebben niet op enig moment onbedoeld naar buiten komt. Gelet hierop, dient het verzoek van [wederpartij] afgewezen te worden.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem niet opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te beslissen, voordat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist;
II. wijst het verzoek van [wederpartij] af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
280.