Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5884

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709177/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van onder meer een aantal voorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer en van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer door de illegale opslag van goederen op het perceel, gelegen aan [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200709177/1 Datum uitspraak: 3 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van onder meer een aantal voorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer en van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer door de illegale opslag van goederen op het perceel, gelegen aan [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Groningen ingekomen op 8 oktober 2007, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State, voor zover dit beroep betrekking heeft op het milieuaspect, waar dit op 31 december 2007 is ingekomen. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Ingevolge artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Ingevolge voorschrift 1.3.1 van onderdeel B van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer, voor zover hier van belang, treft degene die de inrichting drijft maatregelen of voorzieningen die het ontstaan van afvalstoffen en afvalwater binnen de inrichting voorkomen of zoveel mogelijk beperken. Ingevolge voorschrift 1.3.4, voor zover hier van belang, worden afvalstoffen zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of beperkt. Ingevolge voorschrift 1.9 worden, voor zover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, die gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, of, voor zover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Ingevolge voorschrift 3.1.1, voor zover hier van belang, is de inrichting ordelijk, wordt deze regelmatig schoongemaakt en verkeert deze in goede staat van onderhoud. Ingevolge voorschrift 3.1.4 worden binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen regelmatig afgevoerd. 2.2. [appellant] voert aan dat ten tijde van het bestreden besluit geen illegale opslag van goederen op zijn perceel plaatsvond. Zoals volgens hem ook blijkt uit het advies van de commissie rechtsbescherming is een deel van de zich ten tijde van het primaire besluit op het perceel bevindende goederen geen afvalstof en is een ander deel inmiddels verwijderd. De resterende in het bestreden besluit opgesomde goederen zouden niet illegaal opgeslagen zijn, aldus [appellant]. 2.2.1. Het college betoogt dat het handhavingsbesluit na heroverweging in overeenstemming met het advies van de commissie rechtsbescherming is aangepast. Bovendien is volgens het college bij een controle op 1 november 2007 geconstateerd dat zich op het perceel nog steeds goederen bevinden die niet in verband staan met het voeren van een akkerbouwbedrijf, zoals olievaten, grasmaaieronderdelen, oud ijzer en autowrakken. 2.3. Naar het oordeel van de Afdeling is in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd welke van de zich ten tijde van het bestreden besluit op het perceel bevindende goederen als afvalstoffen dienen te worden aangemerkt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het college, dat niet ter zitting is verschenen, de stelling van [appellant] niet heeft weersproken dat een groot deel van de zich ten tijde van het bestreden besluit op het perceel bevindende goederen die in het bestreden besluit als illegaal opgeslagen worden aangemerkt, kunnen worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van het akkerbouwbedrijf. Voorts acht de Afdeling de beweerdelijke overtredingen van de in het bestreden besluit genoemde voorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer onvoldoende gespecificeerd, in die zin dat niet duidelijk is welke stoffen en feiten worden gerelateerd aan de desbetreffende voorschriften. Het bestreden besluit is aldus in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt. 2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 augustus 2007 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het betrekking heeft op het milieuaspect. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal van 27 augustus 2007, kenmerk 18.126, voor zover het betrekking heeft op het milieuaspect; III. gelast dat gemeente Stadskanaal aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Drouen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008 375-579.