Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5903

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803077/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 november 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan [appellant sub 2] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuinbouwkas op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200803077/1. Datum uitspraak: 3 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het college van burgemeester en wethouders van Breda, 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2825 van de rechtbank Breda van 11 april 2008 in het geding tussen: de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek, gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda en appellant sub 1. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 november 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan [appellant sub 2] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuinbouwkas op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek (hierna: de vereniging) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door de vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De vereniging heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 2] nog een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, ambtenaar in dienst van de gemeente, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, en de vereniging, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en W.A.M. de Lestrieux Hendrichs, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied". Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a2, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt in het vervolg van deze voorschriften onder agrarisch bouwvlak verstaan: een op de plankaart als zodanig aangegeven bouwvlak gelegen binnen de bestemming "Agrarisch gebied" waarbinnen bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten. Ingevolge artikel 6, lid I, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor: - agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening; - extensief recreatief gebruik. Ingevolge lid II, mogen op of in de als zodanig bestemde gronden slechts worden gebouwd of opgericht: 1. teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van 0,50 m ten behoeve van agrarische bedrijven in de periode maart tot en met oktober; 2. voorzieningen in de vorm van een gebouwtje ter bescherming van beregeningsinstallaties, met een oppervlak van maximaal 4 m² en een hoogte van maximaal 1,50 m; 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, daaronder begrepen terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1,50 m, ten dienste van het agrarisch grondgebruik en in de vorm van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief gebruik. Ingevolge artikel 7, lid I, voor zover thans van belang, zijn de als "Agrarisch bouwvlak" aangewezen gronden bestemd voor: 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende voorzieningen; 2. behoud en/of herstel van cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de gebouwen, voor zover als zodanig op de plankaart aangeduid. Ingevolge lid II mogen op of in de tot "Agrarisch bouwvlak" bestemde gronden slechts bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving genoemde doeleinden ten behoeve van een ter plaatse gevestigd volwaardig bedrijf, met dien verstande dat: (…) 4. uitbreiding van het gebouwencomplex slechts mag geschieden in de richting, zoals die op de plankaart nader is aangegeven, met dien verstande dat een bouwvlak met een "GT"-aanduiding niet groter wordt dan 2,5 ha en de overige bouwvlakken niet groter dan 1 ha; 5. de nieuwbouw of renovatie van kassen is slechts toegestaan binnen een bouwvlak voorzien van de aanduiding "glastuinbouw" tenzij het betreft permanente teeltondersteunende kassen met een oppervlak van maximaal 1000 m² per bouwvlak of tijdelijke teeltondersteunende kassen; (…) Ingevolge lid III, aanhef en onder 2, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van extra teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat: - de bouw van deze extra teeltondersteunende voorzieningen noodzakelijk is in het kader van een adequate exploitatie en de continuïteit van het agrarische bedrijf; - de bouw van deze voorzieningen niet leidt tot omschakeling naar glastuinbouw voor zover de agrarische bedrijven zijn gelegen op gronden binnen de aanduidingen "binnen de stadsregio" en/of "kernrandzone"; - vooraf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB). 2.2. De op te richten tuinbouwkas heeft een oppervlakte van 4984 m². Het bouwplan is in strijd met artikel 6, lid II, van de planvoorschriften. 2.3. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in een uitbreiding van het gebouwencomplex voorziet in de richting die op de plankaart nader is aangegeven en het bouwvlak niet groter wordt dan 1 ha. Voorts heeft de rechtbank heeft volgens hen miskend dat het college, omdat het bouwplan de maximale oppervlakte overschrijdt, krachtens artikel 7, lid III, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften, vrijstelling van artikel 7, lid I en II heeft verleend. 2.3.1. Het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied". Binnen deze bestemming is een agrarisch bouwvlak, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a2, van de planvoorschriften, gelegen. Uit artikel 1, aanhef en onder a2, gelezen in verbinding met artikel 7, lid II, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften moet worden afgeleid dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om dit agrarisch bouwvlak uit te breiden in de richting, zoals die op de plankaart is aangegeven. De pijl op de plankaart wijst evenwel in noordoostelijke richting, terwijl het bouwplan ook in noordelijke en noordwestelijke richting is voorzien. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het niet op juiste gronden, overwogen dat de strijdigheid van het bouwplan met artikel 6, lid II, van de planvoorschriften niet met vrijstelling krachtens artikel 7, lid III, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften kan worden opgeheven. 2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Lodder voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008 17-499.