
Jurisprudentie
BG5905
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802729/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802729/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 september 2003 heeft de raad van de gemeente Duiven (hierna: de gemeenteraad) [appellant] € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27 juni 2002 tot de dag van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend.
Uitspraak
200802729/1.
Datum uitspraak: 3 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2008 in zaak nr. 07/1638 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Duiven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2003 heeft de raad van de gemeente Duiven (hierna: de gemeenteraad) [appellant] € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27 juni 2002 tot de dag van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 5 maart 2007 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 8 mei 2008 aangevuld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. N.P. Schoenmakers, ambtenaar in dienst van de gemeente Duiven, vergezeld door ir. V.P.A.M. Benraad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de planologische maatregelen, waarvan gesteld wordt dat deze schade hebben veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is, wat betreft het oude planologische regime, niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] is eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Duiven, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 september 2001 is onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het op de gronden ten westen van het perceel oprichten van een appartementengebouw voor seniorenwoningen. Aan het door hem gedane verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de realisering van het aldus vergunde bouwplan tot vermindering van het woongenot en aantasting van zijn privacy heeft geleid.
2.4. Aan het besluit van 5 maart 2007 heeft de gemeenteraad, onder verwijzing naar een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van december 2006, ten grondslag gelegd dat ook onder het bestemmingsplan, uitgaande van het maximale bebouwingspercentage van 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, realisering van een aanzienlijke bouwmassa in deels aaneengesloten bebouwing mogelijk zou zijn geweest en het uitzicht onder het besluit van 18 september 2001 aldus niet in nadelige zin is gewijzigd, maar de intensiteit van gebruik van het appartementengebouw door het aantal seniorenwoningen groter zal zijn dan onder het bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest, zodat de planologische situatie ten aanzien van privacy is verslechterd en de waarde van het perceel op de datum van inwerkingtreding van de planologische maatregel als gevolg daarvan met € 15.000,00 is gedaald.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de door de SAOZ gegeven invulling van de bouwmogelijkheden onder het bestemmingsplan gerealiseerd kon worden, nu volgens de bij dat plan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) het maximaal toelaatbare bebouwingspercentage aan de oppervlakte van het bouwperceel en niet aan de oppervlakte van het bouwvlak is gerelateerd, heeft miskend dat, samengevat weergegeven, het bouwperceel uitsluitend de binnen de bebouwingsgrens gelegen gronden omvat.
2.5.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt in het plan onder bouwvlak verstaan: een op de plankaart als zodanig aangewezen oppervlak, binnen welke grens (bebouwingsgrens) bepaalde, in het plan aangegeven bouwwerken zijn toegestaan; onder bebouwingsgrens: een als zodanig in het plan aangegeven lijn, welke door bebouwing niet mag worden overschreden, behoudens de krachtens het plan toegestane overschrijdingen; en onder bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de bepalingen van het plan bebouwing met één bouwwerk of bij elkaar behorende bouwwerken is toegestaan.
Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, wordt bij de toepassing van de bepalingen van het plan onder het bebouwingspercentage verstaan: de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, in vergelijking tot de oppervlakte van dat terrein, uitgedrukt in een percentage.
Ingevolge artikel 4.2, aanhef en onder a, mogen de gebouwen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
Ingevolge die aanhef en onder g mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woningen ten hoogste 50 m2 per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet meer dan 50% mag bedragen.
2.5.2. Gelet op de in de planvoorschriften aan de termen bouwperceel en bouwvlak toegekende betekenis, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwperceel slechts de binnen de bebouwingsgrens gelegen gronden omvat. Nu voorts niet in geschil is dat het bebouwingspercentage, als bedoeld in die planvoorschriften, op de oppervlakte van het bouwperceel betrekking heeft en er geen reden bestaat om daarover anders te oordelen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om aan te nemen dat onder het bestemmingsplan slechts 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mocht worden bebouwd.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008
452.