Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5906

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801559/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden inzake sloopwerkzaamheden in het pand Kenau Hasselaarstraat 557 te Vlissingen (hierna: het pand).


Uitspraak

200801559/1. Datum uitspraak: 3 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 januari 2008 in zaak nr. 04/799 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden inzake sloopwerkzaamheden in het pand Kenau Hasselaarstraat 557 te Vlissingen (hierna: het pand). Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2004 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de bewaren van [wederpartij]. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2008, waar [wederpartij] in persoon is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college [wederpartij] terecht niet-ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaren tegen het besluit van 29 juni 2004. Daartoe voert het college aan dat niet alleen sprake is van geruim tijdverloop tussen de sloopwerkzaamheden en het verzoek om handhavend optreden, doch tevens dat het geen bevoegdheid heeft tot handhavend optreden inzake de sloopwerkzaamheden in het pand. 2.2. Dit betoog faalt. [wederpartij] beoogt met deze procedure te bereiken dat het besluit van het college waarin zijn verzoek tot handhavend optreden is afgewezen, wordt vernietigd en dat alsnog een besluit tot handhaving wordt genomen met betrekking tot de sloopwerkzaamheden, met het oog op vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden. Hij heeft derhalve belang bij deze procedure, nu er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de eventuele gegrondverklaring van het bezwaar hoe dan ook niet kan leiden tot het door [wederpartij] met het instellen van zijn bezwaar beoogde resultaat. De vraag of het college al dan niet bevoegd was handhavend op te treden inzake de sloopwerkzaamheden in het pand is een inhoudelijke vraag waarover het college bij zijn beslissing op bezwaar had behoren te beslissen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren tegen het besluit van 29 juni 2004. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Het college dient op na te melden wijze in de bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten te worden veroordeeld. De kosten van het opstellen van deskundigenrapporten en van uittreksels uit openbare registers komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van onderhavige hoger beroepsprocedure. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 516,78 (zegge: vijfhonderdzestien euro en achtenzeventig cent), waarvan € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Vlissingen aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de gemeente Vlissingen griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Wijers lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008 444