
Jurisprudentie
BG5911
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801816/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801816/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Alkemade (hierna: de raad) bij besluit van 24 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Paraplu herziening Recreatieverblijven".
Uitspraak
200801816/1.
Datum uitspraak: 3 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Alkemade,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Alkemade (hierna: de raad) bij besluit van 24 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Paraplu herziening Recreatieverblijven".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door L. Berkemeijer, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet onder meer in de herbestemming van de woning van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] van een recreatieve bestemming tot de bestemming "Wonen, voormalig recreatieverblijf". Het college heeft aan dit plandeel goedkeuring onthouden, omdat de locatie niet voldoet aan de in de nota "Regels voor Ruimte" (hierna: de nota) opgenomen voorwaarden voor het herbestemmen van bestaande recreatiewoningen tot burgerwoningen.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen, voormalig recreatiebedrijf" voor het perceel aan de [locatie]. [appellant] voert aan dat het maken van beleid over het herbestemmen van bestaande recreatiewoningen tot burgerwoningen een gemeentelijke aangelegenheid is.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat de provincie bevoegd is tot het opstellen van ruimtelijk beleid ten behoeve van een goede provinciale ruimtelijke ordening zoals thans aan de orde. Daarbij komt dat in de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 november 2003 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, inmiddels uitgewerkt in de nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling", zowel de gemeenten als de provincies worden opgeroepen om het beleid met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen uit te werken. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij het opstellen van de nota de grenzen van zijn bevoegdheid tot het maken van het beleid in het kader van de ruimtelijke ordening niet heeft overschreden.
2.5. [appellant] betoogt dat strikte toepassing van de voorwaarden voor het herbestemmen van recreatiewoningen tot burgerwoningen uit de nota in de weg staat aan verwezenlijking van het ruimtelijke beleid op dit punt. In dit kader merkt [appellant] op dat nooit aan de voorwaarde "ligging binnen de rode contour/verstedelijkingscontour" kan worden voldaan, aangezien recreatiewoningen per definitie buiten deze contouren liggen.
2.6. Het hanteren van de voorwaarden voor het herbestemmen van recreatiewoningen tot burgerwoningen, zoals verwoord in de nota, komt de Afdeling op zich zelf niet onredelijk voor. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat er ook recreatiewoningen binnen de rode contouren zijn gelegen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in geen enkel geval aan de voorwaarden zal kunnen worden voldaan.
2.7. [appellant] voert aan dat het merendeel van de bebouwing vanaf de kern van Oud Ade tot aan zijn woning de bestemming "Woondoeleinden" heeft en dat pas achter zijn perceel een groot gebied met een recreatieve bestemming begint.
2.8. Vast staat dat het plandeel is gelegen buiten de rode contour rond de kern van Oud Ade. De Afdeling vat deze beroepsgrond aldus op, dat [appellant] betoogt dat zijn woning ten onrechte is gelegen buiten de rode contour. In het streekplan Zuid-Holland West zijn de rode contouren rond de kernen aangemerkt als concrete beleidsbeslissing als bedoeld in artikel 1 van de WRO. Hiertegen heeft ingevolge artikel 54, tweede lid, sub a, WRO beroep bij de Afdeling opengestaan. Van deze mogelijkheid is, voor zover thans van belang, geen gebruik gemaakt. Hiermee is de rode contour rond de kern van Oud Ade in rechte onaantastbaar geworden.
2.9. Voorts voert [appellant] aan dat had moeten worden afgeweken van de voorwaarde uit de nota dat de bestaande recreatiewoning moet zijn gelegen binnen de rode contour, omdat het merendeel van de bebouwing vanaf de kern van Oud Ade tot aan zijn woning de bestemming "Woondoeleinden" heeft en dat pas achter zijn perceel een groot gebied met een recreatieve bestemming begint. In dit verband stelt [appellant] dat de locatie van zijn woning wel voldoet aan de andere voorwaarden voor het herbestemmen van bestaande recreatiewoningen tot burgerwoningen uit de nota.
2.10. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan de toekenning van een woonbestemming, in afwijking van de voorwaarde uit de nota dat de recreatiewoning moet zijn gelegen binnen de rode contour, gerechtvaardigd is. In de omstandigheid dat tussen de kern van Oud Ade en de woning van [appellant] diverse gronden met de bestemming "Woondoeleinden" zijn gelegen, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in dit geval af te wijken van deze voorwaarde. Dit is geen bijzondere omstandigheid omdat dit immers ook al het geval was ten tijde van de vaststelling van de rode contour in het streekplan. Voorts is van belang dat de woning van [appellant] is gelegen nabij een kerngebied recreatie. De stelling dat wel aan de overige voorwaarden uit de nota zou worden voldaan leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de nota voorschrijft dat in beginsel aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een recreatiewoning kan worden herbestemd tot burgerwoning.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008
410-589.