Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5936

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4087 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opschorting en intrekking bijstand. Inkomsten uit de verkoop van auto’s. Omvang geding: door in beroep een oordeel te geven over het opschortingsbesluit heeft de voorzieningenrechter de omvang van het geding niet juist vastgesteld.


Uitspraak

08/4087 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2008, 08/1508 en 08/970 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, gevestigd te Zeist (hierna: Dagelijks Bestuur) Datum uitspraak: 2 december 2008 I. PROCESVERLOOP Met ingang van 1 mei 2007 oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt (hierna: het College) werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder Dagelijks Bestuur tevens verstaan het College. Namens appellant heeft mr. G. Boot, advocaat te De Bilt, hoger beroep ingesteld. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boot. Het Dagelijks Bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant en zijn echtgenote ontvingen sinds 1998 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). 1.2. Uit een gesprek met een werkconsulent is naar voren gekomen dat appellant inkomsten heeft uit de verkoop van auto’s en dat hij deze inkomsten vanaf 1 januari 2006 niet aan het Dagelijks Bestuur heeft gemeld. Appellant is bij brief van 25 augustus 2007 verzocht een aantal stukken over te leggen voor 3 september 2007. Bij brief van 27 september 2007 is appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om - voor 5 oktober 2007 - de gevraagde gegevens over te leggen. 1.3. Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het Dagelijks Bestuur het recht op bijstand met ingang van 5 oktober 2007 opgeschort op de grond dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Appellant is de gelegenheid geboden om alsnog uiterlijk op 12 november 2007 de jaarstukken over 2006 over te leggen. 1.4. Bij besluit van 19 november 2007 heeft het Dagelijks Bestuur met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 5 oktober 2007 ingetrokken op de grond dat appellant niet binnen de geboden hersteltermijn de voornoemde jaarstukken heeft verstrekt. 1.5. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2007 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter is ervan uitgegaan dat het Dagelijks Bestuur bij het besluit van 14 februari 2008 tevens het besluit van 29 oktober 2007 heeft heroverwogen. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad stelt allereerst, ambtshalve oordelend, vast dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat bij besluit van 14 februari 2008 tevens het besluit van 29 oktober 2007 is heroverwogen. Door in beroep een oordeel te geven over de in het besluit van 29 oktober 2007 vervatte opschorting van het recht op bijstand heeft de voorzieningenrechter de omvang van het geding niet juist vastgesteld en dusdoende in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet hierin, mede gelet op het feit dat artikel 8:69, eerste (en tweede) lid van de Awb van openbare orde is, aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen en te doen wat de rechtbank zou behoren te doen. 4.2. Met betrekking tot de intrekking van het recht op bijstand overweegt de Raad vervolgens als volgt. 4.3. Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 5 oktober 2007 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. 4.4. Bij de beantwoording van de vraag of het Dagelijks Bestuur op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een belanghebbende verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. 4.5. De door het Dagelijks Bestuur gevraagde jaarstukken over 2006 zijn naar het oordeel van de Raad gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de betreffende jaarstukken met het oog op het verzoek van het Dagelijks Bestuur versneld zijn opgesteld en op 13 oktober 2007 door hem zijn ingeleverd bij de Regionale Sociale Dienst (RSD) in Zeist. Appellant heeft de inlevering van de jaarstukken 2006 bij de RSD op 13 oktober 2007, die door het Dagelijks Bestuur wordt betwist, echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarbij betrekt de Raad dat appellant op 18 oktober 2007 zijn consulent telefonisch heeft bericht dat hij niet (tijdig) over deze stukken kon beschikken omdat zij nog bij de belastingdienst lagen. Op grond van het voorgaande moet voorts worden aangenomen dat de jaarstukken 2006 ten tijde hier van belang reeds waren opgemaakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet over een exemplaar van de jaarstukken kon beschikken voor de afloop van de (tot 12 november 2007 verlengde) hersteltermijn. Dit betekent dat aan appellant kan worden verweten dat hij de jaarstukken niet uiterlijk op 12 november 2007 heeft verstrekt. 4.6. Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het Dagelijks Bestuur was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 5 oktober 2007 in te trekken. De Raad is voorts van oordeel dat het Dagelijks Berstuur bij afweging van de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking betrokken belangen terecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat de betreffende gegevens tijdens de bezwaarfase alsnog door appellant zijn overgelegd. 4.7. Gezien hetgeen onder 4.5 en 4.6 is overwogen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond; Bepaalt dat de gemeente De Bilt aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 107,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008. (get.) C. van Viegen. (get.) N.L.E.M. Bynoe. IJ