Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5952

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/715185-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zedenfeiten: pleegdata 2006; vordering BP 2008; wettelijke rente m.i.v. 2006. Voegingsformulier en schadeonderbouwingsformulier één geheel.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht parketnummer: 12/715185-08 (PROMIS) vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2008 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1989], wonende te [adres], raadsman mr. Sol, advocaat te Terneuzen. 1 Onderzoek van de zaak Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de kinderrechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Bethlehem, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op een of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 te Oost-Souburg, in de gemeente Vlissingen, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong (meermalen) in (respectievelijk) de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht; art 244 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 te Oost-Souburg, in de gemeente Vlissingen, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het laten betasten en/of laten vasthouden en/of (af)trekken van zijn, verdachtes penis door die [slachtoffer], en/of - het zoenen van die [slachtoffer], en/of - het (over en onder de kleding) betasten van en/of aaien over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer]; art 247 Wetboek van Strafrecht 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Ook de raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feitelijke handelingen van beide feiten bewezen kunnen worden. Hij heeft zich ten aanzien van het bewijs van de pleegdata gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 4.2 De bewijsmiddelen Ten aanzien van feit 1: De rechtbank acht op grond van: * de aangifte van [slachtoffer] (blz. 33 t/m 35 van het dossier van politie); * de verklaring van [slachtoffer] (blz. 70 van het dossier van politie); * de akte van geboorte van [slachtoffer] (blz. 42 van het dossier van politie); * de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 november 2008, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 1 is weergegeven. Ten aanzien van feit 2: De rechtbank acht op grond van: * de aangifte van [slachtoffer] (blz. 34 t/m 37 van het dossier van politie); * de verklaring van [slachtoffer] (blz. 70 van het dossier van politie); * de akte van geboorte van [slachtoffer] (blz. 42 van het dossier van politie); * de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 november 2008, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 2 is weergegeven. 4.3 De bewijsoverwegingen De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De verdachte twijfelt over de pleegdata van de feiten. Volgens hem kunnen de feiten ook eerder dan in 2006 zijn gepleegd. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Zij baseert het bewijs van de tijdstippen van de feiten op de verklaringen van aangeefster. Aangeefster heeft de drie tijdstippen van de handelingen van verdachte gekoppeld aan (de 1e keer) de periode vlak vóór de datum van haar elfde verjaardag op 12 januari 2006, (de 2e keer) de periode tussen de geboorte en het in huis nemen van de hond, respectievelijk op 5 december 2005 en 23 januari 2006 en (de 3e keer) de periode vlak daarna (zie haar verklaring op blz. 70 van het dossier van politie). Dit sluit ook aan bij wat zij in haar aangifte heeft verklaard, namelijk dat ze de tweede keer de hond nog niet hadden en de laatste keer plaatsvond, een week na de tweede keer, nadat zij (samen met verdachte) de hond had uitgelaten (zie haar verklaring op blz. 36 van het dossier van politie). 4.4 De bewezenverklaring Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte: 1. in de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 te Oost-Souburg, in de gemeente Vlissingen, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger en tong (meermalen) in (respectievelijk) de vagina en in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht; 2. in de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 te Oost-Souburg, in de gemeente Vlissingen, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het laten aftrekken van zijn, verdachtes penis door die [slachtoffer], en - het zoenen van die [slachtoffer], en - het (over en onder de kleding) betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer]. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen: - een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per in voorarrest doorgebrachte dag (één dag); - een jeugddetentie voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij het stellen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de volgende straftoemetingsindicatoren: * de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd (volgens de officier van justitie kan volgens de betreffende richtlijn voor deze feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht maanden worden opgelegd); * de impact die de feiten zowel op het slachtoffer en verdachte als hun (beider) familie hebben gehad; * de familierelatie tussen de verdachte en het slachtoffer (zij zijn neef en nicht); * de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte; * de samenloop van de feiten; * de leeftijden van verdachte en het slachtoffer ten tijde van de feiten, respectievelijk zestien en tien/elf jaar; * de zienswijze van de psycholoog, inhoudende dat verdachte ten tijde van de feiten op verschillende gebieden jong en onrijp was en dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft gepleit tot oplegging van een lagere straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de richtlijn waarnaar de officier van justitie verwijst is gebaseerd op agressief seksueel gedrag waarvan in deze zaak in het geheel geen sprake is. De raadsman vindt daarbij steun in de conclusie van de psycholoog dat het tenlastegelegde waarschijnlijk gezien kan worden als experimenteergedrag, waaraan verdachte op inadequate wijze vorm heeft gegeven. De psycholoog heeft vastgesteld dat er ten tijde van het tenlastegelegde waarschijnlijk geen sprake was van een stoornis bij verdachte, maar dat verdachte in psychologisch opzicht nog jong en onrijp en nog volop in ontwikkeling was. De raadsman heeft op grond daarvan gesteld dat verdachte als gevolg van een achterstand in diens geestelijke ontwikkeling ten tijde van de feiten nog niet op het niveau van een zestienjarige functioneerde. De raadsman heeft verzocht om ook dit aspect in de strafmaat te betrekken. Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor recidive, heeft het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie volgens de raadsman geen meerwaarde. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn nichtje [slachtoffer] geschonden. Hij heeft haar driemaal ge(tong-)zoend, eenmaal haar borsten en haar vagina betast en hij heeft eenmaal zijn vinger gedeeltelijk in haar vagina gebracht. Ook heeft hij haar hand gepakt en deze om zijn penis gelegd, waarna hij zich door haar liet aftrekken. Deze handelingen vonden plaats in de slaapkamer van [slachtoffer] en in de brandgang achter haar woning, in een periode van enkele weken vlak vóór én kort na de elfde verjaardag van [slachtoffer]. Verdachte die destijds zestien jaar oud was heeft bij dit alles zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Door zijn handelingen heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer], waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] dat zij het na de feiten psychisch zeer moeilijk heeft gehad. Wat opvalt, is dat ze de feiten twee jaar lang voor haar familie geheim heeft gehouden uit angst dat de familie uit elkaar zou vallen als de feiten aan het licht zouden komen. Het is wrang te moeten constateren dat haar angst is bewaarheid. Sinds de aangifte heeft de familie geen contact meer met de verdachte en zijn (stief-)ouders, hetgeen ook op de verdachte en zijn moeder zwaar drukt. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat hij het vertrouwen van de (stief-)ouders van [slachtoffer], zijn eigen (stief-)ouders en overige familieleden heeft geschaad. De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarover door verschillende (gedrags-)deskundigen is gerapporteerd. Uit die rapportages blijkt dat verdachte, mede als gevolg van zijn dyslexie, een ontwikkelingachterstand heeft ten aanzien van zijn sociaal-emotionele, fysieke en psychoseksuele ontwikkeling. Deze ontwikkelingsachterstand van verdachte levert voor de psycholoog grond op voor de aanname dat het ten laste gelegde gezien kan worden als seksueel experimenteergedrag van verdachte waaraan hij op inadequate wijze vorm heeft gegeven. Ook op de rechtbank heeft de verdachte een jonge en onrijpe indruk gemaakt. Volgens de (gedrags-)deskundigen is het risico op recidive laag. Zij achten maatregelen in strafrechtelijk kader vanuit gedragskundig perspectief niet nodig. De rechtbank neemt ook dit deskundige oordeel over en maakt het tot het hare. Verdachte is first offender. Hij heeft ter terechtzitting blijk gegeven van zijn schuldbesef en zijn verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. Gelet op de beperkte gedragsontwikkeling van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en het eigen leed binnen de familie dat verdachte als gevolg van zijn delictgedrag heeft (gehad) en nog zal hebben, acht de rechtbank een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist meer recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de verdachte. Zij zal daarom volstaan met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur. 7 De vordering van de benadeelde partij 7.1 De vordering In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer], vertegenwoordigd door haar stiefvader, de heer [stiefvader], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.060,00. In het bijgevoegde schadeonderbouwingsformulier is verzocht om het gevorderde bedrag als voorschot toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor zowel het bedrag van de schade als de wettelijke rente. 7.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (als voorschot, met wettelijke rente) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het wetboek van strafrecht. 7.3 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft gepleit tot oplegging van een lager bedrag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de psychische status van de benadeelde partij slechts is gesteld, zonder dat er enig bewijsstuk van bijvoorbeeld haar psychologische behandelingen bij Emergis zijn overgelegd. De raadsman is verder van mening dat de gevorderde wettelijke rente niet kan worden toegewezen, omdat deze niet is opgevoerd in het voegingsformulier, maar alleen in het schadeonderbouwingsformulier, terwijl bovendien niet kan worden vastgesteld wanneer de schade is ontstaan. De raadsman acht een schadevergoeding van EUR 500,00 als voorschot redelijk en billijk. 7.4 Het oordeel van de rechtbank Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Dit deel van de vordering is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal, mede lettend op de vrij jonge leeftijd van het slachtoffer, naar maatstaven van billijkheid ter vergoeding van geleden en nog te lijden immateriële schade bij wijze van voorschot een bedrag toekennen van EUR 1.000,00. De rechtbank acht ook de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schade toewijsbaar. Dat deze schadepost niet op het voegingsformulier is opgevoerd doet daar niet aan af. De rechtbank beschouwt het schadeonderbouwingsformulier onlosmakelijk met het voegingsformulier verbonden. Als hoofdregel geldt dat de wettelijke rente wordt toegekend met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. In strafzaken geldt hiervoor als ingangsdatum de pleegdatum van het feit (vgl. HR 7 oktober 2008, LJN BD6354 en HR 3 oktober 2006, LJN AW3559). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van de hoofdregel af te wijken. Zij zal de wettelijke rente toekennen vanaf 31 januari 2006. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Een vordering bij de burgerlijke rechter tot een aanvullend bedrag is hiermee niet uitgesloten. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2006. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77m, 77x, 77y, 77z, 77gg, 244 en 247 van het wetboek van strafrecht. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren: 1. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; 2. Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - een werkstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 75 uren subsidiair 37 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (één dag) in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag; Benadeelde partij - veroordeelt de verdachte bij wijze van voorschot tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres benadeelde partij], de som van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; Schadevergoedingsmaatregel - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 1.000,00 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling te vervangen door 20 dagen vervangende jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - verstaat dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen; Voorarrest - heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Hopmans en mr. Schröder, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2008.