Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5957

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630151-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

mensensmokkel, criminele organisatie, strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630151-04 Uitspraak: 27 november 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboorteplaats] wonende te [adres] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde tot een werkstraf van 130 uur subsidiair 65 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). BEWIJS Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast: - [medeverdach[medeverdachte 1] en [medeverd[medeverdachte 2] hadden de leiding in de escortbedrijven “[X]”en “[Y]”; - deze escortbedrijven waren illegaal; - [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zorgden, mede via [medeverdachte 3], voor de aanwerving van vrouwen uit het buitenland die voor de betreffende escortbureaus gingen werken; - de telefoons van de escortbureaus werden vanaf hun woonadressen bediend door [ver[verdachte], [medeverdach[medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]; - [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] stonden de klanten te woord, gaven informatie over de vrouwen en deelden de prijzen van de escortdiensten mee; - [verdachte] had van [medeverdachte 2] de instructie gekregen geen afspraken met klanten te maken in hotels of carpoolplaatsen om politiecontroles te ontlopen; - bij een overeenkomst met een klant werd aan een chauffeur de opdracht gegeven om een bepaalde vrouw op te halen en naar het opgegeven adres van de klant te brengen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten; - [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] fungeerden als chauffeur voor de escortbureaus; - een aantal van de escortvrouwen was afkomstig uit Bulgarije; - de betreffende Bulgaarse vrouwen mochten in Nederland geen arbeid verrichten en moesten na 3 maanden terug naar Bulgarije wegens het verlopen van het toeristenvisum; - deze vrouwen werden ondergebracht bij één van de personen van de escortbureaus en moesten deze verblijfplaats verlaten als zij niet meer voor de escortbureaus wilden werken; - de vrouwen moesten een groot deel van de verdiensten afgeven aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]; - de vrouwen gaven het deel van de verdiensten bestemd voor de chauffeur direct contant aan de chauffeur; - [verdachte] heeft in maart/ april 2004 de werkzaamheden van [medeverdachte 2] overgenomen vanwege verblijf van [medeverdachte 2] in Bulgarije en in die per[benadeelde partij 1]eelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ook werkzaam als prostituee bij voornoemde escortbureaus. organisatie De raadsman van verdachte heeft betoogd dat er in de periode van de tenlastelegging geen sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De escortbureaus “[X]” en “[Y]” werden door één groep vorm gegeven. Dit samenwerkingsverband had een vaste structuur en een bepaalde organisatiegraad: leidinggevenden, telefonisten en chauffeurs. De organisatie had een gemeenschappelijk doel en de werkwijze was eenduidig en duidelijk voor alle deelnemers aan de organisatie. In de periode dat [verdachte] aan deze organisatie heeft deelgenomen is hierin geen verandering gekomen, behoudens het feit dat de samenstelling van deelnemers niet steeds dezelfde is geweest. Een wisseling van deelnemers staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de conclusie dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ten laste is gelegd onder 1. wetenschap [verdachte] Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat de organisatie het oogmerk had om misdrijven te plegen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte had als telefonist voor de organisatie de instructie gekregen geen afspraken met klanten te maken in hotels of carpoolplaatsen om politiecontroles te ontlopen. Verder werd aan hem als chauffeur direct een deel van de verdiensten van de vrouwen contant afgedragen, waardoor voor hem duidelijk moet zijn geweest dat het geen legale verdiensten betrof. Voorts is van belang dat de Bulgaarse escortvrouwen elke 3 maanden terug reisden naar Bulgarije in verband met het verwerven van een nieuw toeristenvisum. Verdachte was van dit gegeven op de hoogte. De vrouwen werden ondergebracht bij leden van de organisatie, waardoor zij buiten het ‘normale’ maatschappelijke leven werden gehouden, hetgeen bij legaal werken niet nodig zou zijn geweest. Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat er sprake was van het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 maart 2004 tot 19 juli 2004 in de gemeente Zwolle en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie welke werd gevormd door hem verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk mensenhandel zoals bedoeld in artikel 250a wetboek van strafrecht; 2 primair hij in de periode van 1 maart 2004 tot 19 juli 2004 in de gemeente Zwolle en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,[benadeelde partij 2]md [benadeelde partij 2], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (seksuele) handelingen beschikbaar stelde, en hij in de periode van 1 maart 2004 tot 19 juli 2004 in de gemeente Zwolle en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander, genaamd [benadeelde partij 2], met of voor een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde partij 2] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht werd bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen, immers heeft verdachte in de periode 1 maart 2004 tot en met 19 juli 2004, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [benadeelde partij 2] tot slachtoffer van mensenhandel gemaakt doordat: - zij is gaan werken in de escort voor de bedrijven [Y] en [X] in Zwolle van verdachte en/of zijn mededader(s); - zij door [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of verdachte en/of een andere chauffeur een of meermalen met een auto naar een klant van [X] en/of [Y] is gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten; - zij een deel van het door haar verdiende geld moest afdragen; - verdachte en zijn mededader(s) bekend waren met het feit dat zij hier illegaal werk verrichtte voor een illegaal escortbureau; - verdachte en zijn mededader(s) bekend waren met het feit dat zij in het geheel geen werk mocht verrichten in Nederland. 3 primair hij in de periode van 1 maart 2004 tot 1 april 2004 in de gemeente Zwolle en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een ander, genaamd [benadeelde partij 1], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (seksuele) handelingen beschikbaar stelde, en hij in de periode van 1 maart 2004 tot 1 april 2004 in de gemeente Zwolle en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander, genaamd [benadeelde partij 1], met of voor een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde partij 1] zich door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht werd bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen immers heeft verdachte in de periode 1 maart 2004 tot en met 1 april 2004, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [benadeelde partij 1] tot slachtoffer van mensenhandel gemaakt doordat: - zij voor [X] en [Y] is gaan werken als prostituee; - zij door verdachte en/of een andere chauffeur een of meermalen met een auto naar een klant van [X] en/of [Y] is gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten; - zij een deel van het door haar verdiende geld moest afdragen; - verdachte en zijn mededader(s) bekend waren met het feit dat zij hier illegaal werk verrichtte voor een illegaal escortbureau; - verdachte en zijn mededader(s) bekend waren met het feit dat zij in het geheel geen werk mocht verrichten in Nederland. Van het onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het onder 1 bewezene levert op: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 primair en 3 primair bewezene levert telkens op: een ander door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt, gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2005 en opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2005. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan uitbuiting van jonge vrouwen afkomstig uit Bulgarije. Deze vrouwen werden in Nederland aan het werk gezet als prostituee. De nodige vergunningen om deze werkzaamheden te verrichten ontbraken. Deze kwetsbare vrouwen verkeerden – mede door hun illegale status- in een situatie van afhankelijkheid waardoor zij niet in volle vrijheid konden beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden danwel daarmee te stoppen. Met zijn strafbare gedrag heeft verdachte – om er zelf beter van te worden- bijgedragen aan de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van kwetsbare jonge vrouwen uit het buitenland. De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 7 oktober 2008 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en verkeersdelicten. Door de officier van justitie was aan verdachte een transactieaanbod gedaan van een werkstraf van 110 uur. Dit aanbod was door de verdachte geaccepteerd. Uit het Afloopbericht Werkstraf d.d. 27 april 2007 opgemaakt door de reclassering Nederland blijkt dat deze werkstraf niet door verdachte is verricht. Vervolgens heeft de officier van justitie verdachte gedagvaard voor de meervoudige kamer van de rechtbank. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een werkstraf van 130 uur, met aftrek, geëist. Ter terechtzitting is door de verdediging onder meer naar voren gebracht dat de rol van verdachte in de organisatie erg klein is geweest en dat deze zaak aan het licht is gekomen doordat verdachte naar de politie is gegaan hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden. Verder stelt verdachte dat hij niet onwillig is geweest de werkstraf uit te voeren, maar dat er kennelijk sprake was van miscommunicatie waardoor de werkstraf niet gelukt is. De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte in het geheel van dusdanige omvang is geweest dat een werkstraf in casu passend en geboden is. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte wel bereid is geweest de werkstraf te verrichten. Gelet hierop en op het tijdsverloop in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 110 uur voldoende is. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 110 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 55 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. H.T. Pos en E.M. de Veij Mestdagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2008.