
Jurisprudentie
BG5959
Datum uitspraak2008-02-20
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers87825 ha za 07-696 en 87826 ha za 07-697
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers87825 ha za 07-696 en 87826 ha za 07-697
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ruilverkaveling Haaksbergen. Kosten van rechtsbijstand (deels) vergoed in landinrichtingszaak.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 87825 ha za 07-696 en 87826 ha za 07-697
bezwaarschriftnummers: 215 en 216
datum uitspraak vonnis: 20 februari 2008
Ruilverkaveling “Haaksbergen”
de zaak met bezwaarschriftnummers 215 en 216, waarin in het openbaar het volgende vonnis is uitgesproken ten verzoeke van:
[reclamant], wonende te [postcode] Bentelo aan de [adres],
reclamant tegen de lijst van geldelijke regelingen in de ruilverkaveling “Haaksbergen”,
verder te noemen: reclamant.
Rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken:
Gezien de stukken van het geding, waaronder:
1. Het door en namens reclamant op 25 oktober 2005 ingediende bezwaarschrift tegen de lijst der geldelijke regelingen.
2. Het proces-verbaal van 31 mei 2007 van de bezwarenbehandeling door de landinrichtingscommissie op 18 oktober 2006 en 7 februari 2007 gehouden.
3. Het proces-verbaal van de behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris in deze rechtbank op 27 juni 2007, uit welk proces-verbaal blijkt dat de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2007.
4. De pleitnotities van mr. C.M.J. Ribbers (als vertegenwoordiger van de minister van landbouw) en de bij die notities behorende bijlagen.
Gehoord ter openbare terechtzitting op 11 september 2007:
a. reclamant en zijn raadsman mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle;
b. de vertegenwoordiger van de minister van Landbouw: mr. C.M.J. Ribbers;
c. de heer G. van der Weerd en de heer ing. A. Moning, bodemdeskundige namens de Dienst Landelijk Gebied;
d. de volgende vertegenwoordigers van de plaatselijke landinrichtingscommissie:
mevrouw G.J. Leferink-van der Kuil, voorzitter en
B.J. Vledders en mevrouw H.B. Berenbroek-Weldink, commissieleden;
de heer D. Makkinga namens het Kadaster te Zwolle.
Overweegt omtrent het bezwaarschrift:
1. De bezwaren zijn ingediend door [rechtsvoorganger reclamant] en de maatschap [maatschap] die op de peildatum samen een varkenshouderij exploiteerden. De heer H.J.G. Nijhuis is in 1999 overleden en de heer [reclamant] zet het bezwaar als rechtsopvolger voort.
De bezwaren richten zich samengevat op het ontbreken van vergoeding vanwege slechtere toedeling. De schade die reclamant vergoed wenst te zien, zijn de kosten die hij heeft moeten maken om de toegedeelde grond in dezelfde toestand te brengen als de ingebrachte grond en de schade als gevolg van opbrengstderving. Wat betreft het eerste punt heeft reclamant daarbij met name verwezen naar een vonnis van deze rechtbank d.d. 20 oktober 1999, waarin in de elfde rechtsoverweging onder meer is opgenomen: “De dikte en variatie/spreiding van de humushoudende bovengrond verdient bij de kavel aanvaardingswerken eveneens de aandacht van de commissie, in welk verband de rechtbank vaststelt dat deze dikte op de toegedeelde kavel varieert tussen 15 en 30 centimeter terwijl op de ingebrachte grond, met name de 3 langwerpige kavels es-grond, sprake is van een aanmerkelijk dikker cultuurdek”. Over de hiervoor benodigde kavelaanvaardingswerken zijn partijen het niet eens geworden, wel over het uitgangspunt van deze vergelijking namelijk de geschiktheid van de percelen voor de teelt van snijmaïs.
Reclamant heeft vanaf 2001 tot en met 2006 geweigerd zijn toedeling in gebruik te nemen en eerst in het voorjaar van 2007 is hieraan een eind gekomen. Reclamant verbouwt nu maïs op zijn toedeling toch wenst een nader te bepalen bedrag aan opbrengstschade omdat hij de grond niet in gebruik heeft genomen vanwege de slechte(re) kwaliteit.
2. Met betrekking tot de noodzakelijke kavelaanvaardingswerkzaamheden en de daarmee gepaard gaande kosten zijn partijen tot een vergelijk gekomen. Dit brengt de volgende maatregelen met zich mee:
het opbrengen van 281 ton compost om het organisch stofgehalte op peil te brengen en een bewerking gericht op homogenisatie en structuurverbetering van de bouwvoor. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 7.350,65. Daarnaast is onderzocht of de bouwvoor van het achterste gedeelte van de kavel (met nummer 014.040) door werkzaamheden te dun is geworden. Voor dit kaveldeel was door de commissie al een verbetervoorstel gedaan, bestaande uit het opbrengen van extra teelaarde (750 kubieke meter zwarte grond) met bewerkingen. Naar aanleiding van het nadere deskundigenonderzoek is besloten de hoeveelheid te brengen teelaarde te verhogen tot 1050 kubieke meter zwarte grond. Het eindresultaat (na bewerkingen) is een bouwvoor van 30 centimeter met een organisch stofgehalte van minimaal 3,5% die geleidelijk overgaat naar de ondergrond. De daarmee gepaard gaande kosten bedragen € 15.319,- en de commissie zal de daarmee genoemde gezamenlijke kosten tot een bedrag van € 22.669,65 volledig vergoeden.
Daarnaast zal de LC de kosten van het onderzoeksrapport van Blgg B.V. – Oosterbeek d.d. 14 augustus 2007 bestaande uit een bedrag van € 2.338,36 voor haar rekening nemen.
3. Voor wat betreft de gevorderde opbrengstderving heeft de commissie ter zitting aangegeven niet bereid te zijn tot vergoeding van deze schade en ze heeft dit nog eens herhaald in een brief van 28 januari 2008. Omtrent dit punt heeft reclamant zich na de zitting verder niet meer uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat reclamant door simpelweg zijn toedeling vanaf 2001 tot en met 2006 niet in gebruik te nemen geen schade kan vorderen. Dit had mogelijk anders gelegen, indien de grond wel in gebruik was genomen en daarna had kunnen worden vastgesteld dat er van eventuele opbrengstderving sprake was, doch dat valt uiteraard achteraf niet te achterhalen.
4. Reclamant wenst naast de door de LC toegezegde vergoeding van de kosten van het onderzoeksrapport ook vergoeding van de kosten van juridische bijstand door de raadsman van reclamant begroot op een totaalbedrag van € 7.252,10 inclusief btw en kantoorkosten. De LC is van mening niet gehouden te zijn tot vergoeding van deze kosten, niet zijnde proceskosten. Reclamant op zijn beurt heeft onder meer verwezen naar de regeling zoals die bestaat in de onteigeningswet en waarin is opgenomen dat kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Dit klemt temeer nu de commissie het overwogene in het vonnis uit 1999 niet heeft gevolgd en daardoor kosten van rechtsbijstand nodig waren.
5. Zoals reclamant terecht heeft opgemerkt ontbreekt in de Landinrichtingswet een regeling met betrekking tot juridische en/of proceskosten. Artikel 222 lid 4 Landinrichtingswet bepaalt dat ten laste van de gezamenlijke eigenaren komen de kosten van landinrichting, die gemaakt zijn ten behoeve van het blok, voorzover deze niet gedekt worden door een rijksbijdrage of voorzover de betaling van deze lasten niet bij overeenkomst is verzekerd. Voorts is in artikel 223 lid 1 bepaald dat de kosten, die ten laste van de gezamenlijke eigenaren komen, worden omgeslagen over de kavels naar de mate van het nut etcetera. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank in de praktijk toe dat ook in geval bezwaren van de reclamant gegrond wordt verklaard de proceskosten steeds gecompenseerd worden tussen reclamanten en de gezamenlijke belanghebbenden in een ruilverkaveling.
In de onderhavige zaak is het bezwaar voor wat betreft de kavelaanvaardingswerkzaamheden gegrond en thans ook tussen de LC en reclamant in een vergelijk vastgelegd en is het bezwaar omtrent de opbrengstderving ongegrond. Duidelijk is evenwel dat door reclamant ook juridische bijstand is ingeroepen in verband met het bezwaar omtrent de kavelaanvaardingswerkzaamheden en naar het oordeel van de rechtbank was reclamant daar ook wel min of meer toe gedwongen, nu hij vergeefs trachtte af te dwingen hetgeen deze rechtbank had overwogen in haar vonnis van 20 oktober 1999.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft reclamant in ieder geval recht op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten voor juridische bijstand en zal de rechtbank deze vergoeding ex aequo et bono bepalen op € 3.626,05, zijnde de helft van de kosten van de raadsman van reclamant.
6. De LC dient derhalve te vergoeden aan reclamant terzake de kavelaanvaardingswerkzaamheden een bedrag van € 22.669,65, terzake kosten onderzoeksrapport een bedrag van € 2.338,36 en terzake kosten juridische bijstand een bedrag van € 3.626,05 en derhalve in totaal een bedrag van € 28.634,06. Uit het vorenoverwogene volgt dat het bezwaar omtrent de kavelaanvaardingswerkzaamheden gegrond wordt verklaard en het bezwaar omtrent de opbrengstderving ongegrond wordt verklaard en voorts acht de rechtbank termen aanwezig om de proceskosten volledig te compenseren.
De beslissing
De rechtbank:
I. Verklaart het bezwaar omtrent de kavelaanvaardingswerkzaamheden gegrond in die zin dat aan reclamant vergoed wordt een bedrag van € 28.634,06.
II. Verklaart het bezwaar omtrent de opbrengstderving ongegrond.
III. Compenseert de proceskosten tussen reclamant en de gezamenlijke belanghebbenden in de ruilverkaveling “Haaksbergen” in dier voege dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Inden, Schreuder en Lorist en uitgesproken in het openbaar op woensdag 20 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.