Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5975

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10787
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 11 Wet vervoer gevaarlijke meststoffen (Wvgs), Richtlijn 94/55/EG, Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR). Verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk (en in strijd met art. 11 Wvgs) niet vermijden van de bebouwde kom van een gemeente, aangezien hij een trekker met oplegger waarin zich resten van een gevaarlijke stof bevonden, langs de weg binnen de bebouwde kom heeft laten staan. De voorschriften van het ADR met de bijlagen A en B maken deel uit van genoemde Richtlijn. Die bijlagen zijn thans ondergebracht in bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. Hoofdstuk 8.4 van bijlage B van het ADR bevat parkeervoorschriften voor voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in nader aangegeven hoeveelheden. I.c. gaat het echter om een tankwagen waarin zich resten bevonden van een gevaarlijke stof. ’s Hofs (kennelijke) oordeel dat het de nationale wetgever vrijstaat verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen dan voorzien in het ADR, is juist. Naar volgt uit de considerans sub 9 en uit art. 5 van de Richtlijn is het een lid-staat toegestaan bij het geven van voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen "stringentere bepalingen" toe te passen. Van die mogelijkheid heeft de NL wetgever gebruik gemaakt door de parkeervoorschriften van het ADR ook te laten gelden voor voertuigen met daarin resten van gevaarlijke stoffen (art. 2 Wvgs), alsmede het door hem in het leven geroepen voorschrift dat degene die met een voertuig langs de weg (resten van) gevaarlijke stoffen vervoert, de bebouwde kom dient te vermijden (art. 11 Wvgs).


Conclusie anoniem

Nr. 07/10787 Mr. Vellinga Zitting: 2 december 2008 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door de economische kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot € 220,- boete, subsidiair vier dagen hechtenis. 2. Namens verdachte heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Alvorens de middelen te bespreken schets ik de onderhavige zaak alsmede het wettelijk kader dat in het onderhavige geval van toepassing is. 4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat: "1. hij op 2 augustus 2003 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, met een vervoermiddel, te weten een trekker (kenteken [AA-00-AA]) met oplegger (kenteken [BB-00-BB]), waarin zich resten van de gevaarlijke stof zwavelzuur met meer dan 51 % zuur bevonden niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten heeft vermeden, immers heeft hij, verdachte, dit voertuig/vervoermiddel langs de weg, te weten de [a-straat], binnen de bebouwde kom aldaar laten staan." en "2. hij op 22 maart 2005 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten heeft vermeden, immers heeft hij, verdachte, een voertuig, te weten een trekker (kenteken [AA-00-AA]) met oplegger (kenteken [CC-00-CC]), waarin zich resten van de gevaarlijke stof natriumhydroxide oplossing bevonden, langs de weg/op een industrieterrein, te weten, de [a-straat], binnen de bebouwde kom van de gemeente Capelle aan den IJssel laten staan" 5. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, in: "De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de vordering voor. Hij merkt hierbij het navolgende op - zakelijk weergegeven -: In deze zaak staat vast dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Het gaat er thans met name om of de verdachte als bestuurder van een vrachtauto met gevaarlijke stoffen wel of niet de desbetreffende parkeerplaats had mogen kiezen, met als gevolg dat hij binnen de bebouwde kom heeft gereden. Ik volg de politierechter in zijn oordeel dat het geen geoorloofde parkeerplaats was. De openbare weg loopt vlak langs de betreffende parkeerplaats en er zijn woningen nabij de parkeerplaats. De verdachte had moeten uitwijken naar een andere plek. Er is in casu geen uitzonderingsbepaling van toepassing. (...) De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities. Het pleidooi strekt ertoe dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Desgevraagd door de voorzitter merkt de raadsvrouw het navolgende op, zakelijk weergegeven: De verdachte stond op de desbetreffende parkeerplaats omdat hij daar vlakbij woont. Indien hij verderop had geparkeerd, had hij voorzieningen moeten treffen om bij zijn huis te komen. Er zijn weinig parkeerplaatsen die voldoen aan de eisen. Het betrof hier een tankauto die gevuld was geweest met zuren. De verdachte staat op het standpunt dat de zogenaamde 'b-parkeerplaatsen' niet beschikbaar waren. De ADR is als bijlage opgenomen bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. De tank van de wagen was leeg en nog niet gereinigd. Ik weet niet waar de tank gelost is. Er zijn ook andere redenen om te moeten parkeren, bijvoorbeeld vanwege de Arbeidstijdenwet." 6. De pleitnotitie van de raadsvrouw, welke aan het Hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is gehecht, houdt het volgende in: "Feiten 1. Op zaterdag 2 augustus 2003 en op donderdag 22 maart 2005 (in de avonduren) heeft [verdachte] zijn voertuig, waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geparkeerd binnen de bebouwde kom van Capelle aan den IJssel aan de [a-straat]. [Verdachte] heeft zijn voertuig geparkeerd op een open ruimte op een industrieterrein, afgescheiden van de openbare weg, namelijk in een parkeervak, en afgescheiden van woningen. Het betrof geen plaats waar in de regel publiek passeert of bijeenkomt. 2. In de nabije omgeving van de woning van [verdachte] zijn geen parkeermogelijkheden voor voertuigen met gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde hiervoor in het bijzonder bestemde parkeerplaats was 15,6 kilometer verderop aan de Hoogeveenenweg te Nieuwerkerk aan den IJssel. Deze afstand kan volgens de routeplanner met een personenauto in 23 minuten worden afgelegd. De bebouwde kom van Nieuwerkerk aan den IJssel kan - om de betreffende parkeerplaats vanaf Capelle aan den IJssel te bereiken - niet worden gemeden (vergelijk foto 4). In rechte 3. [Verdachte] heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging. Naar zijn oordeel heeft de politierechter dit beroep ten onrechte niet gehonoreerd. De ten laste gelegde overtredingen van art. 11 Wet vervoer gevaarlijke stoffen (verder: Wvgs) leveren immers gelet op de omstandigheden geen strafbaar feit op. 4. In het tweede lid van art. 11 Wvgs is kort gezegd bepaald dat de vervoerder van gevaarlijke stoffen in het geval er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, niet verplicht is bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. 5. De Hoge Raad heeft deze bepaling in zijn arrest d.d. 19 april 2005, NJ 2005/288, ruim uitgelegd in die zin dat de bepaling ook van toepassing is op een route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening, die voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met een gevaarlijke stof mag worden gebezigd. 6. De regeling Vervoer over land van gevaarlijke stoffen (verder: Vlg) verwijst naar bijlage I bij de regeling, de Nederlandse vertaling van de bijlagen a en b van het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route), waarin in art. 8.4 een parkeerregeling is opgenomen. De parkeerregeling kent een voorkeursvolgorde op grond waarvan de hoogst gewaardeerde beschikbare parkeerplaats dient te worden gekozen: a. Een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en verblijfplaats ven de bestuurder op de hoogte is gebracht; b. Een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waarbij de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; c. Een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. De in b toegepaste parkeermogelijkheden mogen alleen gebruikt worden indien de in a beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt indien de parkeermogelijkheden beschreven in a en b niet beschikbaar zijn. 7. In eerste aanleg is de politierechter niet ingegaan op het standpunt van [verdachte] dat was geparkeerd conform hetgeen is bepaald in de parkeerregeling zoals opgenomen in hoofdstuk 8.4 van het ADR sub c. De politierechter was kennelijk van oordeel dat een parkeerplaats van hogere voorkeur beschikbaar was: Van verdachte had in redelijkheid mogen worden verwacht dat hij zijn voertuig had geparkeerd op de in voormeld aanvullend proces-verbaal genoemde, in de betrekkelijke nabije omgeving van Capelle aan den IJssel (buiten de bebouwde kom) gelegen, wel voor het parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen bestemde parkeerplaats. 8. Beslissend voor het antwoord of is voldaan aan de voorkeursvolgorde van de parkeerregeling van het ADR is de betekenis die in dit kader aan het woord 'beschikbaar' moet worden gehecht. 9. Voor de beoordeling van de betekenis van 'beschikbaar' dient naar de ratio van de Wvgs gekeken te worden. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever het vervoer van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom in het belang van de openbare veiligheid zoveel mogelijk heeft willen tegengaan. Gelet op dit 'veiligheidsoogmerk' dient voorts rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het rijden met voertuigen met gevaarlijke stoffen als zodanig (ook) een risico vormt. 10. Naast het 'normale' risico dat is gemoeid met het rijden met voertuigen met gevaarlijke stoffen, geldt in onderhavige kwestie in het bijzonder dat de parkeerplaats in Nieuwerkerk aan den IJssel verder van de snelweg lag dan de parkeerplaats in Capelle a/d IJssel, zodat [verdachte] om deze parkeerplaats te bereiken een groter gedeelte over provinciale wegen en door de bebouwde kom had moeten afleggen (groter risico). Verder is van belang dat de chauffeur ook bij zijn keuze waar hij zijn vrachtwagen parkeert rekening dient te houden met het arbeidstijdenbesluit. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn dat de vervoerder van gevaarlijke stoffen koste wat kost op zoek gaat naar een parkeerplaats van de hoogste voorkeur. 11. Gelet op de omstandigheden in dit geval, waarin een parkeerplaats als bedoeld sub c van de parkeerregeling van het ADR beschikbaar was (zie hierna), de dichtstbijzijnde 'a parkeerplaats' (parkeerplaats als bedoeld sub a van de parkeerregeling van het ADR) 15,6 kilometer verder was, waarbij de bebouwde kom van Nieuwerkerk aan den IJssel niet kon worden gemeden om de parkeerplaats te bereiken, moet worden geoordeeld dat geen parkeerplaats van hogere voorkeur 'beschikbaar' was. Het transport van de 'c parkeerplaats' naar de 'a parkeerplaats' kent immers grotere risico's dan het parkeren op de 'c parkeerplaats'. In zo'n geval dient te worden geoordeeld dat de betreffende parkeerplaats niet beschikbaar is. 12. De door [verdachte] gebruikte parkeerplaats zag op een parkeerplaats zoals bedoeld sub c van de bijlage van het ADR. 13. [Verdachte] had zijn vrachtwagen immers op een geschikte open ruimte (industrieterrein) geparkeerd. Op een industrieterrein passeert in de regel geen publiek en komt ook geen publiek bijeen. Dit geldt temeer als wordt gekeken op welke tijdstippen aldaar is geparkeerd ('s avonds en in het weekend). Het is een feit van algemene bekendheid dat een industrieterrein gedurende het weekend en 's avonds een zeer geringe verkeersintensiteit kent. Aldus gaat het in casu om een geschikte open ruimte waar het publiek (zeker op het tijdstip van parkeren) in de regel niet passeert of bijeenkomt. 14. In zijn conclusie bij voornoemd arrest van 19 april 2005 oordeelt de AG (ten aanzien van LPG, een stof die aanzienlijk meer risico in zich draagt dan de stoffen die hier aan de orde zijn) eveneens dat het mogelijk moet zijn op deze wijze binnen de bebouwde kom te parkeren: Hieruit volgt dat het niet per definitie uitgesloten moet worden geacht dat het 'laten staan' van vervoermiddelen met gevaarlijke stoffen in de bebouwde kom toegestaan kan zijn. In het geval dat aan de voorschriften genoemd in bovenstaande regeling is voldaan is parkeren binnen de bebouwde kom toegestaan. Zo gek is dat ook weer niet. Het komt per slot van rekening niet zelden voor dat de bebouwde kom ook min of meer (afge)legen(en) gebieden omvat - zoals industrieterreinen - waar het juist wenselijk kan zijn om daar een vrachtwagen met LPG te parkeren waarmee aldus wordt voldaan aan hetgeen hierboven in het ADR is bepaald. 15. De parkeerplaats die door [verdachte] werd gebruikt, een parkeervak, was tevens afgescheiden van de openbare weg. Voorzover wordt aangenomen dat het parkeervak onderdeel uitmaakt van de openbare weg, is nog relevant dat de Nederlandse tekst van het ADR verwarrend is, en een onjuiste vertaling van de authentieke Franse tekst van het ADR betreft. De Franse tekst schrijft niet voor dat de geschikte open ruimte is afgescheiden van de openbare weg, maar hanteert in dit verband de als ruimer op te vatten term 'grote openbare wegen' (grandes routes publiques). Ook de Engelstalige tekst wijst in deze richting: 'seperated from the public highway'. 16. Parkeren op de openbare weg is dus niet in strijd met de sub c weergegeven voorwaarden. Dit is slechts anders indien de betrokken openbare weg tevens moet worden aangemerkt als grote weg, ofwel 'grandes routes publiques'. Dat is niet het geval. 17. Aangezien aldus geen parkeerplaats als bedoeld sub a en b van het ADR beschikbaar was, is terecht volstaan met een parkeergelegenheid die voldoet aan de omschrijving sub c en dient [verdachte] te worden ontslagen van alle rechtsvervolging." 7. In zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen: "Strafbaarheid van het bewezenverklaarde De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de tenlastegelegde gedragingen, gelet op de omstandigheden, geen strafbare feiten opleveren. Er van uitgaande dat er geen parkeerplaats als bedoeld in hoofdstuk 8.4, sub a noch sub b van het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR) (Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.) beschikbaar was, heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte terecht gebruik heeft gemaakt van een parkeergelegenheid die voldoet aan de in sub c van hoofdstuk 8.4 van het ADR gegeven omschrijving. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens de processen-verbaal d.d. 4 augustus 2003 en 24 maart 2005, beide opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie Rotterdam-Rijnmond, stond op respectievelijk 2 augustus 2003 en 22 maart 2005 de trekker met daarachter gekoppelde oplegger - een tankauto - waarvan de verdachte bestuurder van is, geparkeerd op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [a-straat], binnen de bebouwde kom van Capelle aan den IJssel. Uit het aanvullende~proces-verbaal d.d. 21 augustus 2005, opgemaakt door [verbalisant 1], blijkt voorts dat de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger, die was voorzien van gevarenborden, niet op een andere wijze dan door de bebouwde kom de door hem gebruikte parkeerplaats had kunnen bereiken. In artikel 11, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Het tweede lid van artikel 11 verklaart het eerste lid niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Blijkens het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 april 2005, NJ 2005/288 is het tweede lid van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ook van toepassing op de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen, geladen met gevaarlijke stoffen, mag worden gebezigd. In de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VGL) wordt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage I bij die regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR. In het ADR is in hoofdstuk 8.4 een parkeerregeling opgenomen. Deze luidt: "Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen s1 (6) en s14 t/m s21 van hoofdstuk 8.5 voor een gegeven stof overeenkomstig kolom (19) van tabel a van hoofdstuk 3.2, moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd: a) een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht; b) een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; of c) een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn." Niet in discussie is dat een parkeerplaats, als hiervoor onder a en b bedoeld, niet beschikbaar is in Capelle aan den IJssel. Naar de stelling van de verdediging had de verdachte zijn tankauto geparkeerd op een parkeerplaats als hiervoor onder c bedoeld en was de naaste parkeerplaats als bedoeld onder a van de parkeerregeling van het ADR 15,6 kilometer verder gelegen in Nieuwerkerk aan den IJssel, waarbij de bebouwde kom van die gemeente niet kon worden gemeden om deze parkeerplaats te bereiken. Het transport van de 'c parkeerplaats' naar de 'a parkeerplaats' kent grotere risico's dan het parkeren op de 'c parkeerplaats', zodat in zo'n geval dient te worden geoordeeld dat de betreffende 'a-parkeerplaats', hoewel van hogere prioriteit, niet beschikbaar is, aldus de raadsvrouw. Gelet op de parkeerregeling van het ADR en in aanmerking genomen dat de verdachte om zowel de gekozen parkeerplaats, als de 'a-parkeerplaats' te bereiken de bebouwde kom niet kon vermijden, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte zijn tankauto in dit geval had behoren te parkeren op de 'a-parkeerplaats' in Nieuwerkerk aan den IJssel, waaraan uit een oogpunt van openbare veiligheid een hogere prioriteit toekwam en waarvan moet worden geoordeeld dat deze in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor de verdachte beschikbaar was. De enkele omstandigheid dat deze naaste 'a-parkeerplaats' zich op een afstand van 15,6 kilometer van de gebruikte 'c-parkeerplaats' bevond, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de eerstgenoemde parkeerplaats als niet beschikbaar aan te merken. Naast dit oordeel van het hof kan in het midden blijven of de gekozen parkeerplaats, liggend aan de openbare weg waarover publiek passeert en daarvan niet anders afgescheiden dan door een lijn, als 'c-parkeerplaats' zou mogen gelden. De slotsom is dat het tweede lid van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, gegeven de daaraan in het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 april 2005 gegeven uitleg, in dit geval toepassing mist, zodat het gebod van artikel 11, eerste lid, van die wet onverkort voor de verdachte gold en door hem is overtreden door zijn tankauto binnen de bebouwde kom van Capelle aan den IJssel te parkeren. Het verweer van de raadsvrouw moet dus worden verworpen. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar. 8. Art. 11 Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna Wvgs), luidt: "1. Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is: a. ten behoeve van het laden of lossen, of b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is." 9. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet van 12 oktober 1995, Stb. 525 en Wet van 1 augustus 1996, Stb. 297)(1), houdt onder meer in: "Artikel 11 De huidige uitvoeringsregelingen kennen het voorschrift om bij het vervoer van gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zoveel mogelijk te mijden. Die bepaling wordt aldus uitgelegd dat de bebouwde kom moet worden gemeden indien men er niets te zoeken heeft. In artikel 11 is die bepaling overgenomen met dien verstande dat de gevallen waarin het gebod niet geldt uitdrukkelijk worden opgesomd. Het gaat daarbij om de gevallen die in de huidige handhavingspraktijk worden gehanteerd als rechtvaardigingsgrond voor het rijden in of door de bebouwde kom. De term "redelijkerwijs" in het tweede lid, onderdeel a, houdt in dat de buiten de bebouwde kom beschikbare route een redelijk alternatief moet vormen voor de route binnen de bebouwde kom. Een andere route die verhoudingsgewijs een onaanvaardbaare verlenging van de te rijden afstand zou betekenen, kan niet als redelijk worden beschouwd."(2) 10. De Nota naar aanleiding van het eindverslag bij bedoeld wetsvoorstel houdt voorts in, voor zover hier van belang: "Het "oude" onderdeel d, te weten het laten staan en laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, wordt in de nieuwe versie onderdeel c. Hier wordt ook uitdrukkelijk bedoeld het laten staan van het vervoermiddel als zodanig, zoals het parkeren van een voertuig met gevaarlijke stoffen. (...) De doelstelling van de WVGS is het bevorderen van de openbare veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gebod voor de chauffeur om de bebouwde kom te mijden betekent, dat de bebouwde kom slechts dan wordt binnengereden, indien de bestemming van het vervoer daar gelegen is of indien er geen redelijke route buiten om de bebouwde kom voorhanden is. Door de eisen gesteld aan het vervoer van gevaarlijke stoffen is het mogelijk dat dit vervoer verantwoord plaats kan vinden te midden van het overige verkeer. Het mijden van de bebouwde kom is een gebod aan de chauffeur om niet in de bebouwde kom te komen als hij daar niets te zoeken heeft. (...) De voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met name die betrekking hebben op de voertuigtechniek, de uitrusting van het voertuig en de verpakking, bieden op zichzelf voldoende basis voor een veilig en verantwoord vervoer. Het gebod om de bebouwde kom te mijden dient dan ook vooral ter voorkoming van extra risico's, die - ook al is de kans dat er iets misgaat klein - zich kunnen voordoen. Er moet echter sprake zijn van een redelijk alternatief bij het omrijden. Dat wil zeggen dat de door omrijden verlengde route in verhouding tot de totale afstand naar de bestemming niet onaanvaardbaar veel meer mag zijn, mede gelet op de daarmee gemoeide extra kosten."(3) 11. In zijn arrest van 19 april 2005, NJ 2005, 288 overwoog de Hoge Raad dat het tweede lid van art. 11 Wvgs ook van toepassing is op de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen mag worden gebezigd. 12. Die door de Hoge Raad bedoelde bepalingen zijn te vinden in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (Regeling van 2 december 1998, Stcrt. 1998, nr. 241, p. 10(6), laatstelijk gewijzigd per 30 juni 2008, Stcrt. 130; hierna VLG). 13. De VLG is blijkens de toelichting grotendeels een implementatie van het Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR). Het ADR bevat voorschriften over het laten staan van voertuigen, beladen met gevaarlijke stoffen, binnen de bebouwde kom. De voorschriften van het ADR plegen opgenomen te worden in een EU-richtlijn, waarna Nederland deze voorschriften implementeert door middel van een vertaling van die voorschriften, opgenomen in bijlage 1 van de VLG. Genoemde bijlage wordt niet gepubliceerd doch ligt alleen op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ter inzage (art. 1, 2 en 6 VLG). Het ADR wordt tweejaarlijks gewijzigd, waarna Nederland dienovereenkomstig de bijlage van genoemde regeling wijzigt. Voor zover hier relevant is een - in verband met die tweejaarlijkse wijziging van de ADR - aangepaste versie van bijlage 1 van de VLG in werking getreden per 30 juli 2003 en per 19 maart 2005.(4) Dat betekent dat in casu ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde op 2 augustus 2003 gepleegde feit, de in juli 2003 inwerking getreden tekst van de bijlage van toepassing is en ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde op 22 maart 2005 gepleegde feit, de sinds 19 maart 2005 geldende tekst van de bijlage. 14. Voor zover hier van belang zijn in hoofdstuk 8.4 van Bijlage B van de ADR voorschriften opgenomen met betrekking tot het toezicht op voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren. De Franse (en Engelse) tekst van dat hoofdstuk is per 1 juli 2001 voor het laatst gewijzigd. Bijlage 1 van de VLG is overeenkomstig de tweejaarlijkse wijziging van de ADR, onder meer gewijzigd per 4 januari 2002 (Wijziging Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen van 4 december 2001, Stcrt. 2002, 1, p. 24). De op 4 januari 2002 in werking getreden, aangepaste Nederlandse tekst van hoofdstuk 8.4 is sindsdien niet meer gewijzigd(5) en luidt als volgt: "Hoofdstuk 8.4 Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen S1 (6) en S14 t/m S21 van hoofdstuk 8.5 voor een gegeven stof overeenkomstig kolom (19) van tabel A van hoofdstuk 3.2, moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende maatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd: a) Een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht; b) Een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; c) Een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn." Deze tekst van de Nederlandse vertaling komt overeen met de tekst waar het Hof vanuit is gegaan bij de beoordeling van de vraag van welke parkeermogelijkheden verdachte gebruik zou hebben kunnen maken. 15. Het eerste middel richt zich tegen 's Hofs oordeel dat lid 2 van art. 11 Wet vervoer gevaarlijke stoffen in het onderhavige geval toepassing mist en dat verdachte aldus het voorschrift van art. 11 lid 1 Wvgs heeft overtreden. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof niet, althans niet zonder een deugdelijke motivering die ontbreekt, tot het oordeel heeft kunnen komen dat met de term "beschikbaar" in de parkeerregeling ook wordt gedoeld op een parkeergelegenheid die op een afstand van meer dan 15 kilometer van de woon- en rustplaats van de chauffeur is gelegen. Het tweede middel ligt in het verlengde daarvan en klaagt dat het Hof ten onrechte en zonder voldoende motivering voorbij is gegaan aan de verweren van verdachte dat de parkeerplaats in Nieuwerkerk aan den IJssel verder van de snelweg is gelegen dan de parkeerplaats in Capelle aan den IJssel zodat om eerstgenoemde parkeerplaats te bereiken, een groter gedeelte over provinciale wegen en door de bebouwde kom moet worden afgelegd, en dat de chauffeur (ook) rekening dient te houden met het Arbeidstijdenbesluit. 16. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 17. Centraal in de onderhavige zaak staat de door het Hof gegeven uitleg van de bepalingen betreffende binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorzieningen die mogen worden gebezigd voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen, in het bijzonder 's Hofs uitleg van de term 'beschikbaar' in de zin van de parkeerregeling in hoofdstuk 8.4 van de ADR.(6) 18. Het Hof heeft overwogen dat, in aanmerking genomen dat noch de door verdachte gebruikte 'c-parkeerplaats' in Capelle aan den IJssel, noch de 'a-parkeerplaats' in Nieuwerkerk aan den IJssel te bereiken is zonder de bebouwde kom te mijden, verdachte zijn tankauto had behoren te parkeren op laatstgenoemde parkeerplaats nu daaraan uit een oogpunt van openbare veiligheid een hogere prioriteit toekwam dan aan de door verdachte gebruikte parkeerplaats, en deze eerste in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor verdachte beschikbaar was. Aldus oordelende heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van het begrip "beschikbaar" in art. VGL. Het Hof heeft zich immers rekenschap gegeven van het bepaalde aan het slot van Hoofdstuk 8.4 van Bijlage 1 van de VGL over de voorkeur van de wetgever van de onder a) beschreven parkeerplaats boven die, beschreven onder c) en voorts - in overeenstemming met de hiervoor weergegeven parlementaire geschiedenis op de Wvgs - onderzocht of in de omstandigheden van het onderhavige geval in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd dat hij van vorenbedoelde parkeerplaats onder a) gebruik maakte. 19. Anders dan het middel wil maakt de omstandigheid dat vorenbedoelde parkeerplaats onder a) was gelegen in Nieuwerkerk aan den IJssel op 15,6 km afstand van de door de verdachte gebruikte parkeerplaats het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Van de zijde van de verdachte is immers niet gesteld dat hij via Capelle aan den IJssel moest rijden om de parkeerplaats in Nieuwerkerk aan den IJssel te bereiken. Voorts mag het zo zijn dat de verdachte - zoals zijdens de verdachte is aangevoerd en door het Hof kennelijk juist is geacht(7) - woonde in Capelle aan den IJssel, maar zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien waarom deze omstandigheid het oordeel van het Hof onbegrijpelijk maakt. De verdachte heeft immers niet gesteld dat en waarom hij niet rechtstreeks met zijn voertuig naar Nieuwerkerk aan den IJssel kon rijden en zich van daaruit met een ander vervoermiddel naar zijn woonplaats kon begeven, een afstand die voor woon-werkverkeer niet ongebruikelijk pleegt te zijn. Een en ander brengt ook mee dat het Hof het beroep op het Arbeidstijdenbesluit niet onbegrijpelijk heeft verworpen. 20. Voorts heeft het Hof, in aanmerking nemend dat ook de parkeerplaats te Nieuwerkerk aan den IJssel slechts bereikbaar was via de bebouwde kom, kennelijk geoordeeld dat de omstandigheid dat een grotere afstand moest worden gereden over provinciale wegen en door de bebouwde kom van Nieuwerkerk aan den IJssel dan door die van Capelle aan den IJssel niet opwoog tegen de omstandigheid dat in Nieuwerkerk aan den IJssel een parkeerplaats aanwezig was die minder risico inhield dan die te Capelle aan den IJssel. In aanmerking genomen dat niet was gesteld hoe groot het verschil in afstand was is dat oordeel niet onbegrijpelijk. 21. Beide middelen falen. 22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.(8) Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 De Wvgs is gefaseerd in werking getreden. 2 Kamerstukken II 1992-1993, 23 250, nr. 3, blz. 47. Kennelijk wordt hier abusievelijk naar onderdeel a, in plaats van naar onderdeel b van het tweede lid van art. 11 verwezen. Zowel in het Voorstel van wet waarop deze toelichting betrekking heeft (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 250, nr. 1-2, p. 6), als in de uiteindelijk Wet van 12 oktober 2005, houdt onderdeel b van dat tweede lid in dat de in het eerste lid van art. 11 neergelegde verplichting om de bebouwde kom te vermijden niet van toepassing is als er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. 3 Kamerstukken II, 1994-1995, 23 250, nr. 8, p. 15 en 17. 4 Stcrt. 2005, nr. 54, p. 19 (datum uitgifte: 17 maart 2005) en Stcrt. 2003, nr. 142, p. 12 (datum uitgifte: 28 juli 2003). De verwijzing in de eerste alinea naar "het <> onderdeel d" verwijst naar onderdeel d van art. 2 Wvgs zoals dat was opgenomen in het Voorstel van wet (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 250, nr. 1-2, p. 3) dat uiteindelijk heeft geleid tot de Wet van 12 oktober 1995. De in diezelfde alinea bedoelde "nieuwe versie onderdeel c" verwijst naar onderdeel c van art. 2 zoals dat in de Nota van wijziging (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 250, nr. 6, p. 1) is opgenomen en uiteindelijk met de Wet van 12 oktober 1995 in werking is getreden. 5 Vgl. mijn conclusie bij HR 23 januari 2007, LJN AZ3574 onder nummer 27. Desgevraagd is door mij van een medewerker van de bibliotheek van de Raad van State eveneens een Nederlandse vertaling van hoofdstuk 8.4 van de bedoelde bijlage ontvangen. Deze door mij ontvangen vertaling - die identiek is aan de eerder door mij in verband met de hiervoor genoemde conclusie ontvangen vertaling - vermeldt bovenaan de pagina "Voorschriften toezicht op voertuigen, ADR 8.4" en onderaan de pagina onder meer "VGS Wegvervoer, afl. 2, okt. 2001". 6 De Franse tekst van hoofdstuk 8.4 ADR houdt in dat parkeerplaatsen beschreven onder c) enkel mogen worden worden gebruikt 'bij gebrek aan' ("à defaut de") een onder a) of b) beschreven parkeerplaats. De Engelse tekst laat gebruik van de 'c parkeerplaats' toe als de andere parkeerplaatsen "not available" zijn. 7 Zie de in het proces-verbaal van de trechtzitting vermelde woonplaats van de verdachte. 8 Ik merk op dat het Hof voor elke overtreding afzonderlijk een boete had moeten opleggen. De Hoge Raad kan verbetering achterwege laten omdat hier geen wezenlijk belang in het geding is.


Uitspraak

26 mei 2009 Strafkamer nr. S 07/10787 DV Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 november 2006, nummer 22/007093-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met art. 11, eerste lid, Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs). 2.2. Overeenkomstig de op art. 11, eerste lid, Wvgs toegesneden tenlastelegging is - zakelijk weergegeven - bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kom van de gemeente heeft vermeden, aangezien hij een trekker met oplegger waarin zich resten van een gevaarlijke stof bevonden, langs de weg binnen de bebouwde kom heeft laten staan. 2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd: "De verdachte stond op de desbetreffende parkeerplaats omdat hij daar vlakbij woont. Indien hij verderop had geparkeerd, had hij voorzieningen moeten treffen om bij zijn huis te komen. Er zijn weinig parkeerplaatsen die voldoen aan de eisen. Het betrof hier een tankauto die gevuld was geweest met zuren. De verdachte staat op het standpunt dat de zogenaamde 'b-parkeerplaatsen' niet beschikbaar waren. De ADR is als bijlage opgenomen bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. De tank van de wagen was leeg en nog niet gereinigd. Ik weet niet waar de tank gelost is. Er zijn ook andere redenen om te moeten parkeren, bijvoorbeeld vanwege de Arbeidstijdenwet." 2.3.2. Omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde heeft het Hof onder meer het volgende overwogen: "Gelet op de parkeerregeling van het ADR en in aanmerking genomen dat de verdachte om zowel de gekozen parkeerplaats, als de 'a-parkeerplaats' te bereiken de bebouwde kom niet kon vermijden, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte zijn tankauto in dit geval had behoren te parkeren op de 'a-parkeerplaats' in Nieuwerkerk aan den IJssel, waaraan uit een oogpunt van openbare veiligheid een hogere prioriteit toekwam en waarvan moet worden geoordeeld dat deze in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor de verdachte beschikbaar was. De enkele omstandigheid dat deze naaste 'a-parkeerplaats' zich op een afstand van 15,6 kilometer van de gebruikte 'c-parkeerplaats' bevond, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de eerstgenoemde parkeerplaats als niet beschikbaar aan te merken. Naast dit oordeel van het hof kan in het midden blijven of de gekozen parkeerplaats, liggend aan de openbare weg waarover publiek passeert en daarvan niet anders afgescheiden dan door een lijn, als 'c-parkeerplaats' zou mogen gelden. De slotsom is dat het tweede lid van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, gegeven de daaraan in het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 april 2005 gegeven uitleg, in dit geval toepassing mist, zodat het gebod van artikel 11, eerste lid, van die wet onverkort voor de verdachte gold en door hem is overtreden door zijn tankauto binnen de bebouwde kom van Capelle aan den IJssel te parkeren. Het verweer van de raadsvrouw moet dus worden verworpen." 2.4. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende, destijds geldende bepalingen van belang: - Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs): Art. 2: "1. Deze wet is van toepassing op: (...) c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden." Art. 3: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen: a. niet is toegestaan; of b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen." Art. 11: "1. Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is: a. ten behoeve van het laden of lossen, of b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is." - Vorenbedoelde AMvB, te weten het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen: Art. 1: "In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen; b. ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route; c. ADNR: Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin; d. RID: Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses; (...)" Art. 2: "1. Overeenkomstig het ADR, het ADNR, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen: a. niet is toegestaan; of b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen. 2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten." - Vorenbedoelde ministeriële regeling, te weten de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG): Art. 1: "1. In deze regeling wordt verstaan onder: (...) c. richtlijn nr. 94/55/EG: richtlijn nr. 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L319); (...) 2. De in bijlage 1 opgenomen begripsbepalingen zijn van toepassing op de bijlagen 2, 3 en 4 voorzover daarin niet anders is bepaald." Art. 2: "Bij deze regeling behoren vier bijlagen: a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR en de daarbij behorende aanhangsels; (...)" - De Nederlandse vertaling van bijlage B van voormeld ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route): Hoofdstuk 8.4: "Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen s1(6) en sl4 t/m s21 van hoofdstuk 8.5 voor een gegeven stof overeenkomstig kolom (19) van tabel a van hoofdstuk 3.2, moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd: a) een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht; b) een openbare of particulier parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; of c) een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn." - Richtlijn 94/55/EG (verder: de Richtlijn): Considerans sub 9: "Overwegende dat de lid-staten de gelegenheid moeten hebben specifieke voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg op hun grondgebied toe te passen." Art. 5.3 sub a: "Iedere lid-staat kan ten aanzien van het vervoer door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen stringentere bepalingen blijven toepassen, met uitzondering van voorschriften inzake de constructie." 2.6. De voorschriften van het ADR met de bijlagen A en B - waaronder hoofdstuk 8.4 van bijlage B - maken deel uit van de hiervoor genoemde Richtlijn. Die bijlagen zijn thans ondergebracht in bijlage 1 van de VLG, waarnaar in art. 2 VLG wordt verwezen. 2.7. Genoemd hoofdstuk 8.4 van bijlage B van het ADR bevat, samengevat, parkeervoorschriften voor voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in nader aangegeven hoeveelheden. Te dezen gaat het echter om - kort gezegd - een tankwagen waarin zich resten bevonden van een gevaarlijke stof. 2.8. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het de nationale wetgever vrijstaat verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen dan voorzien in het ADR. Dat oordeel is juist. Naar volgt uit de considerans sub 9 en uit art. 5 van de Richtlijn is het - afgezien van een hier niet ter zake doende uitzondering - een lid-staat toegestaan bij het geven van voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen "stringentere bepalingen" toe te passen. Van die mogelijkheid heeft de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt door de parkeervoorschriften van het ADR ook te laten gelden voor voertuigen met daarin resten van gevaarlijke stoffen, alsmede het door hem in het leven geroepen voorschrift dat degene die met een voertuig langs de weg (resten van) gevaarlijke stoffen vervoert, de bebouwde kom dient te vermijden. 2.9. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het. 3. Beoordeling van de middelen voor het overige Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 220,?, subsidiair vier dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 26 mei 2009.