Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5982

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08 / 1147 AW V1 V
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voortijdige beëindiging van een tijdelijk dienstverband bij wijze van proef voor de duur van twee jaar als vrijwillig brandweerman, omdat betrokkene in zijn proeftijd niet aan in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector bestuursrecht Registratienummer: 08 / 1147 AW V1 V uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht in het geschil tussen: [verzoeker], wonende te Denekamp, verzoeker, gemachtigde: mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dinkelland, verweerder. Gemachtigde: mr. P.J. Schaap, werkzaam bij CAPRA te Zwolle. 1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft Besluit van verweerder d.d. 29 oktober 2008. 2. Procesverloop Verzoeker is per 1 oktober 2007 tijdelijk bij wijze van proef voor de duur van twee jaar aangesteld als vrijwillig brandweerman bij de brandweer van de gemeente Dinkelland, groep Denekamp. Op 22 april 2008 is in het buitengebied van Dinkelland een heidebrand ontstaan. Verzoeker is door de politie als verdachte ter zake van deze brand aangemerkt. In verband daarmee is verzoeker bij wijze van ordemaatregel geschorst. Verzoeker is door de strafrechter vrijgesproken van brandstichting. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op de daarin vervatte gronden, welke hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, besloten het dienstverband met verzoeker per 1 november 2008 te beëindigen. Bij bezwaarschrift van 15 oktober 2008 heeft mr. C.A. Boeve, voornoemd, namens verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij bij verzoekschrift van 3 november 2008 namens verzoeker aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit totdat op verzoekers bezwaarschrift onherroepelijk zal zijn beslist. Verweerder heeft op 13 november 2008 de stukken en een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 november 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. C.A. Boeve, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.G. Oude Dubbelink en H.B.H. Schulten, beiden werkzaam bij de brandweer van de gemeente Dinkelland, bijgestaan door mr. P.J. Schaap, voornoemd. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van verweerder van 29 oktober 2008, inhoudende beëindiging van verzoekers tijdelijke dienstverband als vrijwillig brandweerman bij de brandweer van de gemeente Dinkelland per 1 november 2008, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Nu het in het onderhavige geval de beëindiging van een tijdelijk dienstverband voor een proeftijd van twee jaar - in casu tot uiteindelijk 1 oktober 2009 - betreft, dient volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld CRvB 5 april 2007, LJN: BA3029, ook gepubliceerd in TAR 2007, 117, de vraag te worden beantwoord of verweerder op goede gronden tot het oordeel kon komen dat verzoeker niet heeft beantwoord aan de eisen en/of verwachtingen die aan gedaagde in redelijkheid mochten worden gesteld en ook niet te verwachten viel dat hij voor het einde van de aanstelling alsnog aan die eisen en/of verwachtingen zou voldoen. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag dient vervolgens te worden bezien of bij het nemen van het besluit anderszins is gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoeker door zijn gedragingen op 22 april 2008 en de onwaarheden die hij daarover heeft verteld niet meer geloofwaardig is. Nu een brandweerman zich zodanig behoort te gedragen dat geen twijfel kan bestaan over zijn betrokkenheid bij het ontstaan van een brand, is verweerder van mening dat verzoeker in zijn proeftijd niet aan in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan. Daarbij heeft verweerder mede in aanmerking genomen dat verzoekers positie aan de orde is geweest in het overleg van de post Denekamp op 15 september 2008 en dat de daarbij aanwezige vrijwilligers unaniem aan de postcoördinator en de plaatsvervangend commandant hebben verzocht aan verweerder te vragen om verzoekers dienstverband te beëindigen. Verzoeker stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat hij ten onrechte als verdachte bij de brand is aangemerkt en door de strafrechter is vrijgesproken. Hij betwist dat zijn geloofwaardigheid is aangetast. Hij wijst erop dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd en louter positieve beoordelingen heeft gekregen. Voorts bestrijdt verzoeker dat zijn collega’s niet meer met hem zouden willen samenwerken; hij zegt juist signalen te hebben ontvangen dat men hem graag bij het brandweerkorps ziet terugkeren. Verzoeker is van mening dat hij door de beëindiging van het dienstverband onevenredig is benadeeld. Het brandweerwerk is alles voor hem en hij stelt zelfs een beter betaalde baan buiten Denekamp te hebben opgegeven om bij de brandweer te kunnen blijven. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser door de onjuiste en/of misleidende verklaringen die hij heeft afgelegd met betrekking tot zijn gedragingen op de dag van de heidebrand in het buitengebied van Denekamp op 22 april 2008 het vertrouwen dat verweerder in een brandweerman behoort te kunnen stellen heeft geschaad. Dit geldt temeer nu het een kwestie betreft die direct te maken heeft met het werk van de brandweer. Het feit dat eiser later door de strafrechter is vrijgesproken van betrokkenheid bij de brandstichting doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat het geschade vertrouwen in verzoeker als brandweerman ook de reden is geweest waarom tijdens een overleg op 15 september 2008 de aanwezige 19 van de in totaal 25 vrijwillige brandweerlieden van de post Denekamp zelf verzoekers positie aan de orde hebben gesteld en unaniem aan de plaatsvervangend commandant [commandant] hebben gevraagd om verweerder te verzoeken het dienstverband met verzoeker te beëindigen aangezien zij niet langer met hem wensen samen te werken. Weliswaar is van hetgeen is besproken tijdens het betreffende overleg niets op schrift gesteld, doch de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om twijfelen aan de juistheid van hetgeen de heer [commandant] hierover ter zitting heeft verklaard. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten om het tijdelijke dienstverband met verzoeker per 1 november 2008 voortijdig te beëindigen omdat gedaagde niet heeft beantwoord aan de aan hem in redelijkheid te stellen eisen en/of verwachtingen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij zijn besluit ook overigens niet gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Nu niet valt aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden voor schorsing van dat besluit of het treffen van een andere voorlopige voorziening. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. 4. Beslissing De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, Recht doende: wijst het verzoek af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van G. Kootstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op Afschrift verzonden op 3 december 2008 AB