Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6021

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2099 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Geschikt voor maatgevende arbeid van groepshulp in een kinderdagverblijf. Voldoende medische onderbouwing. Geen aanleiding onafhankelijk deskundige in te schakelen.


Uitspraak

07/2099 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 maart 2007, 06/2692 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was laatstelijk sedert 15 september 1999 werkzaam als groepshulp in een kinderdagverblijf gedurende 32 uur per week. Op 27 maart 2000 heeft zij zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld. Bij besluit van 16 november 2004 is aan appellante met ingang van 24 april 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij besluit op bezwaar van 4 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 10 november 2005. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante met inachtneming van de voor haar geldende medische beperkingen in staat is te achten tot het in volle omvang verrichten van haar eigen werk van groepshulp in een kinderdagverblijf. 2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel te kennen gegeven dat en op welke gronden het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak een onjuiste datum heeft beoordeeld door uit te gaan van intrekking van de WAO-uitkering per 10 januari 2005. Verder worden in grote lijnen dezelfde grieven aangevoerd als in de procedure bij de rechtbank. Volgens appellante is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding in bezwaar, nu de bezwaarverzekeringsarts appellante niet heeft gesproken en niet heeft onderzocht en evenmin informatie heeft opgevraagd bij de behandelend artsen van appellante. Voorts heeft het Uwv naar het oordeel van appellante haar medische situatie onvoldoende vertaald in beperkingen tot het verrichten van arbeid, met name is de psychische en de duurbelastbaarheid overschat. Ten gevolge van een ernstige eetstoornis is sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In ieder geval dient volgens appellante een urenbeperking op energetische gronden te worden aangenomen. Verder heeft appellante herhaald dat ze medisch niet geschikt is te achten voor haar eigen werk in volle omvang. In dit verband is gesteld dat onbegrijpelijk is dat ze thans geschikt wordt geacht voor het eigen werk terwijl ze bij eerdere beoordelingen niet geschikt is geacht voor het eigen werk en de belastbaarheid sedertdien niet is verbeterd. Integendeel, de thans opgestelde FML stelt op een aantal aspecten zwaardere beperkingen in vergelijking tot de FML die werd opgesteld op 11 september 2003 en bij die beoordeling werd zij niet geschikt geacht voor haar eigen werk. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat uit de door het Uwv gebruikte omschrijving van de functie groepshulp in de CAO Kinderopvang 2000 onvoldoende de feitelijke belasting blijkt ter vergelijking met de items uit de FML. Nu een volledige functiebeschrijving van het eigen werk met items conform de FML ontbreekt is volgens appellante onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar of de eigen functie binnen de grenzen van de FML blijft. 4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat de in de aangevallen uitspraak genoemde datum van 10 januari 2005 waarop bij het bestreden besluit de WAO-uitkering is ingetrokken moet worden beschouwd als een kennelijke misslag en vormt geen aanleiding om de aangevallen uitspraak om die reden niet in stand te laten. 4.2. De Raad overweegt vervolgens dat aan het bestreden besluit een zorgvuldige medische voorbereiding ten grondslag ligt. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben op grond van de hem ter beschikking staande gegevens tot een verantwoorde oordeelsvorming kon komen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 maart 2006 genoegzaam gemotiveerd dat het oproepen van appellante voor onderzoek als ook het opvragen van informatie bij de behandelend sector uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding niet vereist was. 4.3. De Raad ziet voorts evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de ernst en omvang van de beperkingen van appellante heeft onderschat. De verzekeringsarts H.J. Buunk en de bezwaarverzekeringsarts Sijben hebben in hun rapporten van respectievelijk 27 juli 2005 en 14 maart 2006 inzichtelijk en medisch deugdelijk onderbouwd dat een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden afwezig was alsmede dat er geen medische indicatie bestond voor het aannemen van een urenbeperking. In de door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens heeft de Raad geen objectief medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante ten tijde in geding heeft overschat. In het voorgaande ligt voorts besloten dat er onvoldoende aanleiding bestaat het verzoek tot het inschakelen van een medisch deskundige in te willigen. 4.4. De Raad is verder met de rechtbank van oordeel dat het Uwv bij de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk voor de belasting in die functie heeft kunnen uitgaan van de beschrijving van de functie van groepshulp in de CAO Kinderopvang 2000 en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in het eigen werk binnen de belastbaarheid van appellante blijft als neergelegd in de FML van 14 maart 2006. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen volledig en maakt deze tot de zijne. 4.5. De Raad heeft uit de gedingstukken niet kunnen afleiden dat appellante bij eerdere beoordelingen van de arbeidsongeschiktheid ongeschikt is geacht voor het eigen werk van groepshulp. Op 29 augustus 2002 en vervolgens op 11 september 2003 hebben medische beoordelingen plaatsgevonden. Evenwel zijn deze medische beoordelingen (ten onrechte) niet gevolgd door een arbeidskundige beoordeling zodat – anders dan appellante stelt – de ongeschiktheid voor het eigen werk van groepshulp uitgaande van de op 11 september 2003 opgestelde FML destijds niet is vastgesteld. 4.6. De Raad komt dan tot de slotsom dat appellante in staat moet worden geacht haar maatgevende arbeid volwaardig te kunnen verrichten. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 4.7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008. (get.) G. van der Wiel. (get.) A.C. Palmboom. JL