Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6036

Datum uitspraak2008-11-17
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/4684 HUISV
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vraag of een huurder kan worden aangemerkt als belanghebbende bij een besluit tot verlening van een splitsingsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet wordt ontkennend beantwoord.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht zaaknummer: AWB 07/4684 HUISV uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. H.M. Meijerink en het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigde [gemachtigde verweerder]. 1. Procesverloop Verweerder heeft bij besluit van 23 mei 2007 aan Duo Properties B.V. een vergunning is verleend voor het samenvoegen van de woning op de [adres 1] met de woning op de [adres 2] (hierna te noemen; het primaire besluit). Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit). Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2008. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen Feiten 2.1 Eiseres is huurster van een van de bij de samenvoeging betrokken woningen. 2.2 In het bestreden besluit is gesteld dat eiseres niet ontvankelijk is, omdat ze niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Standpunten van partijen 2.3 Eiseres stelt rechtstreeks door de samenvoeging in haar belangen te zijn getroffen. De vergunning heeft betrekking op de samenvoeging van de eerste en tweede etage. Eiseres is huurster van de begane grond en de eerste etage. De vergunninghouder is haar verhuurder en tevens bewoner van de tweede etage. De vergunninghouder heeft eiseres aangekondigd de huurovereenkomst met eiseres te zullen opzeggen wegens dringend eigen gebruik met verwijzing naar de concept-samenvoeging. De vergunning zal hierbij een doorslaggevende rol spelen, omdat de verhuurder geen belang heeft bij beëindiging van de huur vanwege dringend eigen gebruik indien er geen vergunning tot samenvoeging is. Het is daarom essentieel dat eiseres op kan komen tegen de verleende vergunning. Uit artikel 36 en 37 van de Huisvestingswet volgt ook dat eiseres belanghebbende is. 2.4 Volgens verweerder volgt uit de jurisprudentie over het belanghebbendenbegrip in het kader van de Huisvestingswet dat een contractuele relatie van de huurder met de ‘eigenlijk’ belanghebbende, de verhuurder, in het algemeen een aanwijzing is om geen rechtstreekse betrokkenheid aan te nemen. Zo’n relatie leidt op zichzelf slechts tot een afgeleid belang. Soms bestaat naast het afgeleide (indirecte) belang een zelfstandig rechtstreeks belang, maar in het geval van eiseres ziet verweerder geen rechtstreeks direct belang zodat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. In het bepaalde de artikelen 36 en 37 van de Huisvestingswet is geen aanwijzing om aan te nemen dat eiseres als belanghebbende dient te worden aangemerkt, aldus verweerder. Juridisch kader 2.5 In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.6 In artikel 8.1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. 2.7 In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is –voor zover van belang- bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend om tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken. 2.8 In artikel 36, eerste lid, van de Huisvestingswet is bepaald dat, indien de aanvraag niet is gedaan door de gebruiker, onderscheidenlijk de eigenaar van de woonruimte of het gebouw, burgemeester en wethouders onverwijld aan deze een afschrift zenden van de aanvraag. In het tweede lid is bepaald dat burgemeesters en wethouders de gebruiker, onderscheidenlijk de eigenaar op diens verzoek, voor zover zulks nodig is voor de beoordeling van de aanvraag, in de gelegenheid stellen de bij de aanvraag overgelegde gegevens in te zien, totdat op de aanvraag onherroepelijk is beslist. Zij verschaffen hem desgevraagd een afschrift daarvan tegen betaling van de kosten. 2.9 In artikel 37, eerste lid, van de Huisvestingswet is bepaald dat gedurende vier weken nadat hem overeenkomstig artikel 36, eerste lid, mededeling is gedaan, de gebruiker, onderscheidenlijk de eigenaar zijn zienswijze bekend kan maken aan burgemeester en wethouders. Beoordeling van het geschil 2.10 Uit de uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2007 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BB0395) inzake de verlening van een splitsingsvergunning volgt dat voor de beoordeling of de huurder belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb, bepalend is in hoeverre de vergunning van invloed is op de woonsituatie. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze overweging niet ook van toepassing is op een vergunning tot samenvoeging. Een samenvoegingsvergunning voorziet slechts in een publiekrechtelijke toestemming om appartementsrechten samen te voegen. De vergunning eerbiedigt het woonrecht en brengt geen wijziging in de woonsituatie. In zoverre wordt een huurder dus naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks in zijn belang geraakt door het verlenen van een samenvoegingsvergunning. 2.11 De rechtbank onderkent dat eiseres wel in haar belangen kan worden geraakt door de samenvoeging. Mogelijke aantasting van deze belangen zou echter niet direct voortvloeien uit het besluit, maar ontstaan in de verhouding tussen eiseres en de verhuurder. De rechtbank is van oordeel dat de voorgenomen beëindiging van de huurovereenkomst door verhuurder niet maakt dat de belangen van eiseres wel rechtstreeks door het bestreden besluit worden getroffen. Niet de vergunning regelt de belangen van eiseres als huurder, maar de huurovereenkomst en de op die huurovereenkomst van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Er kan volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS daarom slechts gesproken worden van een afgeleid belang bij de vergunning. 2.11.1 De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van de ABRvS van 12 januari 2005 (LJN: AS2173) niet volgt dat eiseres op grond van haar afgeleide (huurders)belang als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt. In die uitspraak acht de ABRS een los van de contractuele relatie staand belang aanwezig, namelijk de onttrekking van woonruimte aan de woonomgeving van de belanghebbende. De rechtbank begrijpt dat het in dat geval ging om een belanghebbende die het recht op wonen ontleende aan een gebruiksovereenkomst waarbij op grond van de verlening van een sloopvergunning zonder meer tot ontruiming en sloop kon worden overgegaan. Dat achtte de ABRvS direct van invloed op de woonomgeving. De in genoemde uitspraak beschreven situatie was naar het oordeel van de rechtbank dan ook een andere dan hier in geschil. De huurovereenkomst in dit geval eindigt niet door het verlenen van de samenvoegingsvergunning. 2.11.2 De rechtbank ziet in het geval van eiseres geen los van de contractuele relatie staand belang op grond waarvan eiseres als belanghebbende dient te worden aangemerkt. 2.12 Dat een afgeleid tegengesteld belang voldoende is om aan te nemen dat sprake is van een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb onderschrijft de rechtbank niet. Hiervoor zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden in de uitspraak van de ABRvS van 22 december 2004 (LJN: AR8015). 2.13 De rechtbank is tenslotte met verweerder van oordeel dat ook uit het bepaalde in de artikelen 37 en 38 van de Huisvestingswet niet volgt dat een huurder als belanghebbende dient te worden aangemerkt bij de verlening van een splitsingsvergunning. De rechtbank baseert zich hierbij op de uitspraak van 5 oktober 1999 van de ABRvS (LJN: AP5815) waarin de ABRvS dit heeft bepaald. Voor de stelling van eisers dat de uitspraak op dit punt verouderd zou zijn heeft de rechtbank in latere jurisprudentie geen aanwijzing gevonden. 2.14 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met juistheid heeft beslist dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep van eiseres tegen het bestreden daarom besluit ongegrond verklaren. 3. Beslissing - verklaart het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2007 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 17 november 2008 door mr. J.J. Bade, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Degen, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en een bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage. Verzonden op: DOC: B