
Jurisprudentie
BG6042
Datum uitspraak2008-11-10
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/340 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/340 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
weigering toestemming tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie vanwege onbetrouwbaarheid.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/340 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. E. Tas,
en
de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. A. de Leeuw.
1. Procesverloop
Bij primair besluit van 13 augustus 2007 heeft de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland aan eiser toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) onthouden tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder, onder overneming van het advies van de bezwarencommissie, het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toestemming is geweigerd, omdat eiser voorwaardelijk is veroordeeld voor het afleveren van geneesmiddelen dan wel (on)geregistreerde farmaceutische spécialités en farmaceutische preparaten. De opgelegde proeftijd is thans nog niet verstreken. Daarnaast loopt nog een strafrechtelijk onderzoek wegens mishandeling en is eiser in 2002 veroordeeld tot een werkstraf wegens mishandeling. Gelet op de eigen regionale bevoegdheid van verweerder doet het er niet toe dat op een eerder verzoek wel positief is beslist. Ten slotte is geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule, omdat het algemeen belang dient te prevaleren boven het persoonlijk belang van eiser.
2.2 Ingevolge artikel 7, tweede lid en eerste volzin, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid en eerste volzin, van de Wpbr wordt de toestemming bedoeld in het eerste en tweede lid onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
2.2.1 Ter uitvoering van de Wpbr heeft de minister van Justitie criteria voor het bepalen van de bekwaamheid en betrouwbaarheid als hiervoor bedoeld neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisatie en recherchebureaus, gepubliceerd in de Staatscourant 1999, nr. 60, p. 28 (hierna: de Circulaire).
2.2.2 Volgens paragraaf 2.1 van de Circulaire wordt de toestemming aan personen bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, onthouden indien:
b. de betrokkene binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd, of
c. op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat: deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
2.2.3 Volgens paragraaf 2.1.1, eerste volzin, van de Circulaire kan de korpschef van de regio waar de organisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd van het hiervoor bepaalde afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzicht van het daarmee te dienen belang.
2.3 Voor wat betreft de beantwoording van de vraag of toestemming al dan niet kan worden verleend, beschikt de bevoegde korpschef van het politiekorps over beoordelingsvrijheid. De uitleg die in de Circulaire in het kader van het beleid ten aanzien van het begrip betrouwbaarheid wordt gegeven is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) niet rechtens onjuist of onredelijk (zie bijvoorbeeld AbRvS 26 april 2006, LJN: AW3993).
2.4 Verweerder heeft de weigering om toestemming te verlenen zowel op paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire als op paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire heeft gebaseerd.
2.5 De rechtbank zal allereerst beoordelen of de weigering op grond van paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire in rechte stand kan houden.
Eiser is bij (onherroepelijk) vonnis van 18 januari 2007 door de meervoudige economische strafkamer veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren alsmede 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis voor overtreding van de voorschriften gesteld bij artikel 2, derde lid en artikel 3, vierde lid, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, opzettelijk begaan en meermalen gepleegd.
2.6 Eiser heeft aangevoerd dat een voorwaardelijke veroordeling niet valt onder de toepassing van paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire. Nu paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire voor meerdere uitleg vatbaar is, in die zin dat niet duidelijk blijkt of het gaat om een onvoorwaardelijke of een voorwaardelijke vrijheidsstraf, is het bestreden besluit in strijd met het legaliteitsbeginsel.
2.6.1 Uit paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire blijkt niet dat sprake moet zijn van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Derhalve valt ook een veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals die aan eiser is opgelegd, onder paragraaf 2.1, aanhef en onder b, van de Circulaire. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de rechtspraak van de AbRvS (zie bijvoorbeeld AbRvS 29 april 2008, LJN: BD0789).
2.6.2 Nu eiser binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van beoordeling is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd, voldoet eiser niet aan de eisen van betrouwbaarheid, opgenomen in de Circulaire. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr is de korpschef, indien de betrokkene niet beschikt over de voor het te verrichten werk nodige betrouwbaarheid, verplicht de toestemming om te werk te worden gesteld bij een beveiligingsorganisatie te weigeren. Enige ruimte voor een belangenafweging is daarbij niet aanwezig (vgl. AbRvS 8 maart 2006, LJN: AV3843).
2.7 Eiser voert aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule, zoals bedoeld in paragraaf 2.1.1 van de Circulaire. In dit kader voert hij aan dat hij geen medicijnen heeft afgeleverd en daarnaast in de veronderstelling verkeerde dat hij legaal werk verrichtte. Hij wist en kon ook niet weten dat hij in strijd handelde met de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, zo stelt eiser. Er is voorts geen sprake van een recidivegevaar. Ten slotte heeft eiser aangeven dat hij zijn vergunning dringend nodig heeft om zijn werk als portier te kunnen blijven uitoefenen om zijn gezin te kunnen onderhouden.
2.7.1. Wanneer het onthouden van toestemming is gebaseerd op de omstandigheid dat betrokkene bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder a en/of b, van de Circulaire dient uitsluitend te worden beoordeeld of degene op wie het verzoek om toestemming betrekking heeft, hoewel hij niet aan de in de Circulaire opgenomen eisen voldoet, toch over de nodige betrouwbaarheid beschikt. Hierbij zijn de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen van belang.
2.7.2 Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, doet aan de ernst van het strafbare feit niet af. De door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden betreffen niet de vraag of hij, niettegenstaande de veroordeling, voldoende betrouwbaar kan worden geacht voor de te verrichten werkzaamheden. Evenmin behoefde de door eiser gestelde geringe kans op recidive voor verweerder aanleiding te zijn om tot een ander oordeel te komen, gelet op het geringe tijdsverloop tussen de veroordeling door de meervoudige economische strafkamer en de weigering van verweerder, daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de opgelegde proeftijd thans nog niet is verstreken.
2.8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet tevens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire aan de weigering van toestemming ten grondslag heeft kunnen leggen. Volgens eiser kunnen de door verweerder vermelde feiten niet worden aangemerkt als een daadwerkelijke ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook is niet gebleken dat de goede naam van de bedrijfstak is geschaad.
2.8.1 Ook hier geldt dat de invulling die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire aan de term betrouwbaarheid is gegeven niet rechtens onjuist is, en dat de korpschef de beoordelingsvrijheid toekomt bij de vraag of betrokkene voldoende betrouwbaar in de zin van paragraaf 2.1. aanhef en onder c, van de Circulaire is (onder meer AbRvS 20 oktober 2004, LJN: AR4306 en AbRvS 29 april 2008, LJN: BD0785).
Vaste rechtspraak is dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn.
2.8.2 Het afleveren van geneesmiddelen dan wel (on)geregistreerde farmaceutische spécialités en farmaceutische preparaten, waarvoor eiser tot gevangenisstraf is veroordeeld, kan worden aangemerkt als een ernstige schending van de rechtsorde. Voorts is eiser gedagvaard voor het plegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Ter zitting is meegedeeld dat eiser hiervoor inmiddels is veroordeeld tot een werkstraf en tot het betalen van een schadevergoeding. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser de belangen van de veiligheidszorg en de goede naam van de bedrijfstak heeft geschaad en niet betrouwbaar of geschikt kan worden geacht voor een beveiligingsorganisatie te werken. De omstandigheid dat eiser hoger beroep tegen de veroordeling wegens mishandeling heeft ingesteld, maakt dat niet anders. Verweerder heeft zijn weigering om toestemming derhalve óók kunnen baseren op het ontbreken van betrouwbaarheid in de zin van paragraaf 2.1. aanhef en onder c, van de Circulaire.
2.9 Uit het imperatieve karakter van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden (AbRvS 8 maart 2006, LJN: AV3834 en AbRvS 22 augustus 2007, LJN: BB2140). Dit brengt mee dat er - bij beoordeling van de weigering van toestemming wegens het ontbreken van betrouwbaarheid als bedoel in paragraaf 2.1.aanhef en onder c van de Circulaire - geen ruimte is voor afzonderlijke toepassing van de hardheidsclausule (vgl. AbRvS 29 april 2008, LJN: BD0785).
2.9 Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, nu de korpschef van de politieregio IJsselland hem, ondanks de bekendheid met zijn strafrechtelijk verleden terzake van mishandeling, eerder de gevraagde toestemming wel heeft verleend. De omstandigheid dat een andere korpschef wel toestemming heeft verleend voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, doet niet af aan de bevoegdheid van verweerder zich op grond van de hem over eiser ter beschikking staande informatie een zelfstandig oordeel te vormen. De rechtbank vindt voor die opvatting steun in de rechtspraak van de AbRvS (AbRvS 24 september 2003, LJN: AL1483 en AbRvS 22 augustus 2008, LJN: BB2140).
2.10 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de toestemming terecht geweigerd. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2008 door mr. M. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B