Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6049

Datum uitspraak2006-06-06
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 10485
Statusgepubliceerd


Indicatie

In het onderhavige geval is de verdenking ter zake diefstal met geweld geëindigd door de intrekking van de dagvaarding en de mededeling van de officier van justitie dat appellant voor dat feit niet verder zou worden vervolgd. De tijdens de verhoren door de politie door appellant bekende diefstal heeft inmiddels tot een onherroepelijke veroordeling geleid. In de visie van het openbaar ministerie is er, gelet op het gehanteerde parketnummer, kennelijk sprake van één zaak. Ook in de visie van de politierechter is er kennelijk sprake van één zaak, nu de dagen doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis blijkens zijn vonnis in mindering dienen te worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat in dit geval beide verdenkingen aangemerkt moeten worden als één zaak in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM Pkn: 08-711020-05 Avnr: 10485 Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door [naam appellant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres appellant], hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 januari 2006 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 8 mei 2006 de advocaat-generaal en de raadsman van appellant, [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam]. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 15 december 2005 ter griffie van de rechtbank Almelo; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte van beroep van 2 februari 2006, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Almelo, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank appellant niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek. 3. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat appellant ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn verzoek is verklaard, weshalve de beschikking van de rechtbank dient te worden vernietigd, appellant alsnog ontvankelijk dient te worden verklaard en aan appellant de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift dienen te worden vergoed. 4. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep. 5. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek is het navolgende van belang. Appellant is op 2 juli 2005 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het plegen van diefstal met geweld. Op 5 juli 2005 heeft de rechter-commissaris appellant op grond van dit feit in bewaring gesteld. Tijdens de verhoren door de politie heeft verdachte op 4 juli 2005 een ander feit bekend namelijk een diefstal bij parfumerie Douglas in de Galerij te Almelo. De politie heeft beide feiten in één proces-verbaal onder dossiernummer PL0500/05-004672 verwerkt en ingezonden aan het parket van de officier van justitie. De officier van justitie heeft appellant voor beide feiten gedagvaard onder parketnummer 08-710578-05 voor de terechtzitting van 7 oktober 2005. Op 4 oktober 2005 is door de officier van justitie de dagvaarding ingetrokken en heeft hij appellant kennis gegeven dat hij voor het feit waarvoor voorlopige hechtenis werd toegepast niet verder vervolgd zou worden. De officier van justitie heeft nadien onder hetzelfde parketnummer een nieuwe dagvaarding uitgebracht voor de terechtzitting van 5 december 2005 waarin alleen de diefstal bij parfumerie Douglas te Almelo aan verdachte ten laste werd gelegd. De voorlopige hechtenis is steeds gegrond geweest op het eerste feit. Op 5 december 2005 heeft de politierechter appellant onder meer ter zake van de diefstal bij parfumerie Douglas te Almelo veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De vraag die voorligt, is of de zaak waarvoor appellant in voorarrest heeft gezeten, diefstal met geweld, moet worden beschouwd als een afzonderlijke zaak in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De grenzen daarvan worden vervolgens bepaald door hetgeen in de inleidende dagvaarding is vermeld, met dien verstande dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van (thans) artikel 285 Wetboek van Strafvordering. 7. In het onderhavige geval is de verdenking ter zake diefstal met geweld geëindigd door de intrekking van de dagvaarding en de mededeling van de officier van justitie dat appellant voor dat feit niet verder zou worden vervolgd. De tijdens de verhoren door de politie door appellant bekende diefstal heeft inmiddels tot een onherroepelijke veroordeling geleid. In de visie van het openbaar ministerie is er, gelet op het gehanteerde parketnummer, kennelijk sprake van één zaak. Ook in de visie van de politierechter is er kennelijk sprake van één zaak, nu de dagen doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis blijkens zijn vonnis in mindering dienen te worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. 8. Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat in dit geval beide verdenkingen aangemerkt moeten worden als één zaak in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Immers, de tweede verdenking is voortgevloeid uit het onderzoek naar de eerste verdenking en beide verdenkingen hebben reeds vanaf de verhoren bij de politie deel uitgemaakt van hetzelfde strafdossier. 9. De zaak is derhalve niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering of met zodanige oplegging, op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Appellant dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. 10. Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene de beschikking van de rechtbank bevestigen. BESCHIKKENDE Het hof: - bevestigt de beschikking waarvan beroep. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, A.E. Harteveld en A.G. Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2006.