Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6054

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/612345-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis. Vervolging i.v.m. het gebruik van een op naam van een ander gesteld paspoort. De rechtbank hanteert het in recente uitspraken van de rechtbank Haarlem uiteengezette toetsingskader ter beantwoording van de vraag of asielzoeker die uitreist met een vals paspoort onder de bescherming van het vervolgingsbeletsel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag valt indien de uitkomst van het door de vreemdeling gedane asielverzoek nog niet bekend is. De officier van justitie is (conform requisitoir) niet-ontvankelijk in de vervolging.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/612345-08 Datum uitspraak: 2 december 2008 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [Naam verdachte], naar eigen zeggen geboren op XX-XX-1981 te [plaatsnaam] (Somalië), verblijvende [verblijfplaats], raadsvrouw mr. M.M. Polman, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van een niet op haar naam gesteld paspoort. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Van Kleef heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in de vervolging. ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie heeft geconcludeerd dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag, hetgeen als een vervolgingsbeletsel moet worden gezien. Namens de verdachte is eveneens aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank overweegt als volgt. De officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte hebben gewezen op een viertal uitspraken van de rechtbank Haarlem d.d. 10 november 2008. De rechtbank hanteert het in deze uitspraken van de rechtbank Haarlem uiteengezette toetsingskader ter beantwoording van de vraag of het uitreizen met een vals paspoort onder de bescherming van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag valt. Samengevat houdt dit toetsingkader in dat in geval een vreemdeling wordt aangehouden in verband met zijn uitreis uit Nederland met behulp van een vals paspoort en het openbaar ministerie deze vreemdeling vervolgt terwijl de uitkomst van de het door de vreemdeling gedane asielverzoek nog niet bekend is, de strafrechter zal kunnen en moeten beoordelen: (1) of sprake is van onrechtmatige uitreis uit Nederland met behulp van het valse paspoort, (2) of - daaraan voorafgaand - sprake was van illegale inreis in Nederland, waaronder in dit kader moet worden verstaan dat niet gebleken is dat de vreemdeling op legale wijze Nederland is binnengekomen, (3) of de vreemdeling niet, vóór zijn komst naar Nederland, heeft verbleven in een veilig derde land, (4) of Nederland voor deze vreemdeling een 'doorreisland' was, (5) of de vreemdeling na zijn aanhouding onverwijld een asielgerelateerde reden heeft opgegeven voor het gebruik van het valse paspoort, (6) of de vreemdeling niet behoort tot de categorie vreemdelingen die evident niet als vluchteling aangemerkt kunnen worden. Indien aan deze voorwaarden - die, voor zover overeenkomend met de voorwaarden die gelden in geval van onrechtmatige binnenkomst in Nederland, zijn uitgewerkt in de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 17 september 2008 - is voldaan, dan dient naar het oordeel van de rechtbank (vooralsnog) geen strafvervolging plaats te vinden. Indien het openbaar ministerie in een dergelijk geval toch tot vervolging overgaat, dan dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. Met betrekking tot de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft op 16 februari 2008 in Hoek van Holland, bij haar voorgenomen uitreis met de veerboot naar Harwich in Groot-Brittannië, een origineel Brits paspoort getoond aan een met de grensbewaking bezige wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee. Die constateerde dat de pasfoto in het paspoort niet overeenkwam met het gezicht van de verdachte en heeft vervolgens de verdachte aangehouden op grond van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft verklaard dat zij heeft gewoond in [plaatsnaam] in Somalië en dat zij haar land twee jaar geleden heeft verlaten. Zij wilde weg vanwege de problemen van de oorlog. Verdachte is eerst naar Ethiopië gegaan en vervolgens is zij naar Syrië gegaan. Daar heeft zij een vrouw ontmoet die haar een paspoort heeft verkocht voor 1500 dollar. Zij had dit geld doordat zij hard heeft gewerkt in Ethiopië. Vanuit Syrië is verdachte naar Nederland gevlogen. Zij is daar twee weken voor haar aanhouding (die plaatsvond op 16 februari 2008) aangekomen. Zij wilde naar Engeland om daar asiel aan te vragen. De verdachte begrijpt dat het paspoort waarmee zij reisde niet klopt en zij weet dat zij niet degene is die op de foto staat. Dit kon haar echter niet schelen want zij wilde er gebruik van maken. Ze beschikte niet over een eigen paspoort. Op de terechtzitting van de meervoudige kamer heeft de verdachte verklaard dat zij het paspoort kocht van een vrouw die het paspoort niet aan haar heeft gegeven maar met haar is meegereisd naar Nederland. Pas in Hoek van Holland heeft verdachte het paspoort overhandigd gekregen waarbij de vrouw heeft gezegd dat verdachte alleen verder moest reizen. In Nederland heeft zij samen met de reisagente gewoond bij kennissen van de reisagente. Zij heeft daar gewacht totdat zij verder kon reizen. Ze wist niet wanneer dit zou gebeuren. Verdachte weet niet waar zij heeft gewoond in Nederland. Zij kon de woning niet verlaten. Verdachte wist niet dat zij naar Engeland zou worden gebracht. De vrouw vertelde haar wat zij moest doen. Zijzelf wilde alleen asiel aanvragen. Toen zij is opgepakt, heeft zij in Nederland asiel gevraagd. Zij heeft niet eerder in Nederland asiel aangevraagd omdat de reisagente haar daarbij niet wilde helpen en had gezegd dat zij dat in Engeland moest doen. Op basis van bovenstaand relaas stelt de rechtbank het volgende vast. (1) Er was sprake van onrechtmatige uitreis uit Nederland met behulp van het paspoort van een ander. (2) Er was sprake van onrechtmatige binnenkomst in Nederland. (3) Verdachte heeft vóór haar komst naar Nederland, niet verbleven in een veilig derde land. Syrië en Ethiopië worden in het vreemdelingenrecht, in het kader van de beoordeling van een asielaanvraag, niet als veilige derde landen aangemerkt, zo blijkt uit het landgebonden beleid (Vreemdelingencirculaire 2000 C24/10 en C24/25a). (4) De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte op doorreis was. (5) Verdachte heeft direct bij haar verhoor aangegeven dat zij asiel wilde aanvragen en dat zij een asielgerelateerde reden had voor het gebruik van een paspoort van een ander. (6) Beoordeeld dient te worden of verdachte al dan niet behoort tot de categorie vreemdelingen die evident niet aangemerkt kunnen worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Zoals is overwogen in de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 17 september 2008 dient de strafrechter bij deze beoordeling, vanwege zijn gebrek aan expertise op het gebied van het vreemdelingenrecht, grote terughoudendheid te betrachten, en het verhaal van de verdachte als leidraad te nemen. Verdachte heeft niet consistent verklaard en weet zich weinig specifieke, verifieerbare details te herinneren. Daarmee is het echter nog niet evident dat de verdachte niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte als Somalische asielzoekster afkomstig uit [plaatsnaam] in beginsel valt onder het categoriaal beschermingsbeleid en derhalve in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Weliswaar ziet het categoriaal beschermingsbeleid op de algemene situatie in delen van Somalië, maar thans kan niet worden uitgesloten dat die situatie mede relevant is voor de beoordeling of verdachte een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag is. Gezien het voorgaande en de voorzichtigheid die de strafrechter dient te betrachten bij de beoordeling of betrokkene evident niet als verdragsvluchteling valt aan te merken, komt de rechtbank tot het oordeel dat ook aan het zesde punt van het toetsingskader wordt voldaan. Gelet op het vorenstaande wordt aan alle zes criteria van het toetsingskader voldaan. Derhalve had er (nog) geen strafvervolging dienen plaats te vinden. De rechtbank zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. BESLISSING De rechtbank: verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. Dit vonnis is gewezen door: mr. Puite, voorzitter, en mrs. Trotman en Wiersinga, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2008. De voorzitter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage bij vonnis van 2 december 2008: TEKST TENLASTELEGGING Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 16 februari 2008 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld reisdocument, te weten een nationaal Brits paspoort, op naam gesteld van [naam], welk gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, voornoemd reisdocument (bij uitreiscontrole) aan een medewerk(st)er van de Koninklijke Marechaussee heeft getoond/voorgehouden. (art. 231 Wetboek van Strafrecht)