Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6061

Datum uitspraak2005-03-18
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 8711
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een door appellant ondertekend exemplaar van het aanvullend verzoek is pas tijdens de behandeling van het hoger beroep overhandigd. Nu dit verzuim aldus niet in raadkamer door verschijning van appellant zelf is gedekt (vgl. Hoge Raad, arrest van 5 november 1991 (NJ 1992/482) en van 2 februari 1993 (NJ 1993/553)) en het ter zitting van de openbare raadkamer van het hof overgelegde door verzoeker ondertekende exemplaar van het eerder ingediende verzoek daartoe onvoldoende is, zal het hof appellant niet-ontvankelijk verklaren in het aanvullende verzoek.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Zitting houdende te Arnhem Pkn: 16/351362-03 Avnr: 8711 Het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door [naam appellant] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te Nieuwegein, Hofweide 5, hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2004 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering en een aanvullend verzoek daarop. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 18 februari 2005 de advocaat-generaal en de raadsman van appellant, [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam]. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 4 maart 2004 ter griffie van de rechtbank Utrecht; - het aanvullende verzoekschrift van appellant, ingekomen op 1 april 2004 ter griffie van de rechtbank Utrecht; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte van beroep van 8 juli 2004, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist dat aan appellant ten laste van de Staat een schadevergoeding kan worden toegekend ten bedrage van € 640,93 en dat het verzoek voor het overige wordt afgewezen. 3. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat het niet relevant is welk deel van de uren betrekking heeft op de verdenking van het strafbare feit en welk deel betrekking heeft op de in beslag genomen horloges. De werkzaamheden zijn immers verricht voor appellant. Aan de werkzaamheden zijn 4.28 uren besteed, hetgeen niet bovenmatig is. 4. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en tot toewijzing van € 1.000,- en afwijzing van het overige, met niet-ontvankelijk verklaring van het aanvullend verzoekschrift. 5. De officier van justitie heeft bij brief van 2 februari 2004 aan appellant kennis gegeven dat de strafzaak tegen appellant niet (verder) vervolgd zal worden. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 6. De rechter kan op de voet van het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, indien er gronden van billijkheid aanwezig zijn, een vergoeding toekennen aan de gewezen verdachte voor de door deze gemaakte kosten respectievelijk geleden schade als in deze verzocht. Een dergelijk geval doet zich hier voor. 7. Het hof overweegt dat voor vergoeding van de kosten van de raadsman slechts in aanmerking komen de kosten die appellant daadwerkelijk heeft gemaakt. Tijdens de behandeling van het hoger beroep in raadkamer is gebleken dat de raadsman een bedrag groot € 1.000,- aan appellant in rekening heeft gebracht. Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om deze kosten toe te wijzen. Voor het overige worden de gevraagde kosten van rechtsbijstand afgewezen. 8. Op 1 april 2004 is ter griffie van de rechtbank te Utrecht ontvangen het door de raadsman ingediende en ondertekende aanvullend verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de behandeling van het hoger beroep door dit hof werd, na het verstrijken van de termijn van drie maanden genoemd in artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering door de raadsman alsnog een door appellant ondertekend exemplaar van het aanvullende verzoek overhandigd. 9. Noch in artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering noch elders in het Wetboek van Strafvordering is indiening van dat verzoek door een gemachtigde uitdrukkelijk voorzien, zodat aangenomen moet worden dat de wetgever van vertegenwoordiging te dezen niet heeft willen weten. 10. Dit was slechts anders geweest als appellant in persoon bij de behandeling van het hoger beroep op 18 februari 2005 ter zitting van de openbare raadkamer van het hof was verschenen. In dat geval zou het verzuim voor gedekt moeten zijn gehouden, zoals de Hoge Raad bij zijn arresten van 5 november 1991 (NJ 1992/482) en 2 februari 1993 (NJ 1993/553) heeft beslist. 11. Nu voormeld verzuim aldus niet in raadkamer door verschijning van appellant zelf is gedekt en het ter zitting van de openbare raadkamer van het hof overgelegde door verzoeker ondertekende exemplaar van het eerder ingediende verzoek daartoe onvoldoende is, zal het hof appellant niet-ontvankelijk verklaren in het aanvullende verzoek. 12. Het hof is van oordeel dat, gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften en de omstandigheid dat het verzoekschrift door twee instanties is behandeld, de vergoeding voor de kosten verbonden aan het indienen en de behandeling van het verzoekschrift dient te worden gesteld op € 540, (inclusief BTW). 13. Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene de beschikking van de rechtbank vernietigen en opnieuw rechtdoen. BESCHIKKENDE Het hof: - vernietigt de beschikking waarvan beroep en kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 1.540,- (éénduizend vijfhonderdveertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - verklaart appellant niet-ontvankelijk in het aanvullende verzoek; - wijst af het meer of anders verzochte; - beveelt de griffier van het gerechtshof te Arnhem om een bedrag groot € 1.000,- over te maken op een door appellant op te geven bank- of girorekening; - beveelt de griffier van het gerechtshof te Arnhem om een bedrag groot € 540,- over te maken op de bank- of girorekening van de raadsvrouw van verzoeker Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs Ruys, voorzitter, Mintjes en Harteveld, raadsheren, in tegenwoordigheid van Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2005.