Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6062

Datum uitspraak2008-08-21
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.004.490/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorgedrukte mededeling in koopovereenkomst dat de kilometerstand ‘onlogisch’ is, is onvoldoende duidelijke mededeling dat twijfel bestaat omtrent de juistheid van de kilometerstand. Gebruiksvergoeding toegewezen tot het door kopers aanvaarde bedrag van € 0,25 per km.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de rechtspersoon naar het recht van de staat Delaware (U.S.A.) WESTMINSTER RENTAL B.V., gevestigd te 's Gravenhage, APPELLANTE, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer t e g e n 1. [A] 2. [B] beiden wonende te Amsterdam, GEÏNTIMEERDEN, procureur: mr. J.H.D. Luteijn 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna Westminster, [A] en [B] genoemd. 1.1 Op 8 maart 2007 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest uitgesproken. Het hof verwijst naar dat arrest voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die dag. 1.2 Ingevolge het tussenarrest hebben op 7 mei 2007 en 12 februari 2008 getuigenverhoren plaatsgevonden. 1.3 Zowel Westminster als [A] en [B] hebben zich daarna bij akte uitgelaten. 1.4 Ten slotte is andermaal arrest gevraagd. 2. Beoordeling 2.1 Bij het tussenarrest zijn [A] en [B] toegelaten te bewijzen dat: - zij te kennen gegeven hebben een auto te zoeken met weinig kilometers, omdat zij daar regelmatig mee naar het buitenland wilden reizen en geen pech onderweg wilden hebben; - dat bij aankoop van de auto namens Westminster gezegd is dat de afwijking van de kilometerstand niet meer dan ongeveer 500 kilometer bedroeg. 2.2 [A] en [B] hebben zichzelf als getuigen doen horen. Van de zijde van Westminster zijn [R], [S] en [T] als getuigen voorgebracht. 2.3 Geen van de drie van de aan de zijde van Westminster gehoorde getuigen heeft een verklaring afgelegd die steun biedt aan één of beide onderdelen van het probandum. Ook is niet van voldoende andere bewijsmiddelen daarvoor gebleken. Ingevolge art. 164 Rv kunnen de verklaringen van [A] en [B] -zij zijn beiden partijgetuige- alleen bewijs in hun voordeel opleveren indien dit strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Nu er geheel geen ander bewijs is voor hun stellingen dan hun eigen verklaringen, kan de conclusie geen andere zijn dan dat [A] en [B] het van hen verlangde bewijs niet hebben geleverd. 2.4 Het hof heeft kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 met het rolnummer C07/065HR (LJN: BD2410). Het hof vindt daarin aanleiding terug te komen op zijn overweging (tussenarrest 4.3) dat een koper zich in beginsel niet kan beklagen als de verkoper de kilometerstand “onlogisch” noemt en later blijkt dat de werkelijke kilometerstand hoger is dan in de overeenkomst is opgenomen. Ook in het thans voorliggende geval gaat het om een voorgedrukte vermelding in de overeenkomst dat de kilometerstand “onlogisch” is. Die voorgedrukte mededeling is onvoldoende om een koper met de vereiste duidelijkheid mee te delen dat twijfel bestaat omtrent de juistheid van de kilometerstand. Gesteld noch gebleken is dat Westminster die twijfel op enige andere manier kenbaar heeft gemaakt. Westminster heeft daardoor niet voldaan aan de op haar als professionele verkoper rustende onderzoeks- en mededelingsplicht. Nu niet in geschil is dat [A] en [B] hebben gedwaald ten aanzien van de kilometerstand, een voor hen essentiële eigenschap van de auto, komt het hof, ondanks dat [A] en [B] het van hen verlangde bewijs niet hebben geleverd, tot de conclusie dat hun beroep op dwaling slaagt. De grieven I tot en met IV slagen dus niet, evenmin als de grieven V tot en met VII. Het vonnis waarvan beroep moet daarom worden bekrachtigd. 2.5 Doordat de koopovereenkomst tussen partijen vernietigd is, wordt Westminster onredelijk benadeeld aangezien [A] en [B] wel enige maanden het gebruik van de auto hebben gehad, hetgeen niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Met grief VIII stelt Westminster aan de orde dat zij alsnog een gebruiksvergoeding vordert gebaseerd op € 0,31 per gereden kilometer, in het geval het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [A] en [B] achten een vergoeding van € 0,25 redelijker. Het hof zal het vonnis bekrachtigen, zodat de voorwaarde waaronder Westminster deze vordering heeft ingesteld vervuld is. Niet in geschil is dat [A] en [B] 22.843 km met de auto hebben gereden. Westminster heeft echter onvoldoende duidelijk onderbouwd waarom de vergoeding in dit geval € 0,31 per km zou moeten bedragen. Het hof zal deze vordering daarom toewijzen tot het door [A] en [B] aanvaarde bedrag. De rente daarover zijn [A] en [B] verschuldigd vanaf de datum dat Westminster aanspraak heeft gemaakt op deze vergoeding, te weten 2 maart 2006. 2.6 [A] en [B] hebben nog aan de orde gesteld dat zij een CD-speler in de auto hebben gemonteerd die Westminster heeft behouden evenals een aantal aan hen toebehorende CD’s dat in de auto lag, en voorts dat zij reparaties aan de auto hebben laten verrichten. Zij hebben echter noch duidelijk de waarde van een en ander gesteld noch een vordering tot vergoeding daarvan ingesteld, zodat hun stelling niet tot een andere uitspraak kan leiden als hierna te geven. 3. Slotsom en kosten Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De vordering zoals door Westminster in hoger beroep ingesteld zal gedeeltelijk worden toegewezen, als hierna te doen. Het hof vindt daarin aanleiding de proceskosten van het hoger beroep te compenseren als hierna te bepalen. 4. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [A] en [B] tot betaling aan Westminster van € 5.710,75 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2006 tot de dag der algehele voldoening; bepaalt dat ieder de eigen kosten draagt van het hoger beroep; wijst af hetgeen Westminster meer of anders heeft gevorderd; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. M.A. Goslings en mr. A.R. van de Veen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2008.