Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6097

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/3378
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is de vraag of de eigen kleding die een deel van de werknemers op het werk droeg is aan te merken als “werkkleding”. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de bewoordingen van artikel 24, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 kleding die normaliter ook privé kan worden gedragen ook werkkleding zijn, mits deze kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Voorts is in geschil de vraag of het enkel verstrekken van brood en melk door de werkgever, diet te worden gekwalificeerd als het verstrekken van een maaltijd in de zin van de CVS. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder gehanteerde compensatie waarbij het beleg dat de werknemers zelf betalen, als eigen bijdrage van het forfaitaire bedrag wordt afgetrokken, redelijk is. Het kan niet zo zijn dat een werkgever, door het weglaten van één component van een maaltijd, op die manier de regels met betrekking tot loon in natura en de forfaitaire bedragen voor een maaltijd zou kunnen omzeilen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 3378 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2008 in de zaak van: [eiseres], gevestigd te [adres], eiseres. gemachtigde: mr. J.M. van den Nieuwenhuijsen - Duits, als federatiebelastingadviseur werkzaam bij Flynt adviseurs en accountants, tegen: de raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluiten van 7 december 2007 - zijnde correctienota’s - heeft verweerder nadere premies vastgesteld ten aanzien van eiseres over de jaren 2002 tot en met 2005. Tegen deze besluiten is namens eiseres op 7 januari 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 februari 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en voor een deel de correctienota’s aangepast. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 2 april 2008, aangevuld bij brief van 14 mei 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 24 oktober 2008, alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R. Lohstro, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 De Belastingdienst Holland Noord heeft bij eiseres een onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de afgedragen premies werknemersverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2005. Onderzocht is de juistheid van de afgedragen premie’s en de juistheid van de premiegrondslag. De bevoegdheid van de heffing en inning van de premies voor werknemersverzekeringen is per 1 januari 2006 overgeheveld van verweerder naar de Belastingdienst. Verweerder blijft verantwoordelijk voor de premieheffing en –inning over de jaren gelegen voor 2006. In een overeenkomst van dienstverlening heeft verweerder de Belastingdienst opdracht gegeven om namens en voor risico van verweerder de werkzaamheden met betrekking tot het toezicht te verrichten. Het definitieve oordeel is voorbehouden aan verweerder. Op 12 november 2007 heeft de Belastingdienst een rapport opgesteld, naar aanleiding waarvan verweerder aan eiseres gecorrigeerde premienota’s heeft gestuurd. Tegen deze nota’s heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiseres gereageerd op het rapport van de Belastingdienst, waarna de Belastingdienst het rapport op 9 januari 2008 heeft aangepast. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 25 februari 2008 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de correctienota’s over de jaren 2002 tot en met 2005 aangepast. Tevens heeft verweerder proceskosten in bezwaar vergoed, ten bedrage van € 644,-. Verweerder heeft de correctienota’s aan eiseres opgelegd omdat eiseres ten onrechte enkele vergoedingen en verstrekkingen onbelast heeft verstrekt. Verweerder heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat eiseres aan werknemers, die tijdens werk privé-kleding droegen, in de jaren 2002 tot en met 2005 ten onrechte een (onbelaste) kledingvergoeding voor aanschaf en bewassing heeft verstrekt nu dit niet valt onder de kwalificatie werkkleding. Voorts heeft eiseres in de jaren 2002 tot en met 2005 aan de werknemers (onbelast) brood en melk verschaft, terwijl dit moet worden gezien als looncomponent. 2.2 In beroep heeft eiseres zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Ten aanzien van de kledingvergoeding is eiseres primair van mening dat de correctienota’s dienen te worden verminderd, omdat het in casu gaat om werkkleding gelet op het bepaalde in de Wet op de Loonbelasting 1965 jo. de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001. Eiseres laat haar werknemers vrij om in plaats van overalls eigen kleding bij het werk te dragen. Vanwege de aard van de werkzaamheden die de werknemers verrichten (onder andere het spuiten van metalen platen), wordt deze kleding vuil en is de kleding aan slijtage onderhevig, zodat moet worden gesproken van werkkleding. Subsidiair is eiseres van mening dat de correctienota’s dienen te worden verminderd, omdat de verstrekte vergoedingen niet bovenmatig zijn. Voorts is sprake geweest van opgewekt vertrouwen. De vergoedingen zijn verstrekt conform afspraken naar aanleiding van een looncontrole over de jaren 1990 en 1993. Eiseres heeft zich aan de destijds gemaakte afspraken met de Belastingdienst gehouden. Voorts heeft verweerder zelf bij een zusteronderneming een looncontrole uitgevoerd over de jaren 1997 tot en met 2002, waarbij dezelfde vergoedingen werden verstrekt. Dit heeft niet geleid tot correctienota’s. Eiseres mocht er derhalve op vertrouwen dat de kledingvergoedingen op juiste wijze werden verstrekt. Voorts zijn ten onrechte (teveel) premies afgedragen en bestaat recht op interne compensatie. Wat betreft de correcties ten aanzien van de maaltijden stelt eiseres voorop dat het premieloon 2003 door verweerder onjuist is berekend. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat het enkel verschaffen van droog brood en melk niet kan worden gekwalificeerd als maaltijd. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat het bedrag aan bijtelling te hoog is bepaald. De eigen bijdrage van de werknemers moet worden bepaald op € 0,56. Eiseres verzoekt verweerder te veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij volgens eiseres moet worden afgeweken van het besluit proceskosten bestuursrecht en de daadwerkelijk gemaakte proceskosten vergoed dienen te worden. 2.3 In beroep heeft verweerder zich – samengevat – nog op het volgende standpunt gesteld. Volgens verweerder maakt het enkele feit dat iemand tot een bepaalde functiegroep behoort niet dat alle kleding die hij in die functie draagt per definitie ook werkkleding is. Nu (een groep) werknemers eigen kleding droeg is geen sprake van werkkleding. Voor zover eiseres stelt dat de in het verleden vastgestelde premienota niet juist is, valt dit buiten de omvang van dit geding, nu deze premienota rechtens is vast komen te staan. Thans staat enkel de correctienota ter discussie. Wat betreft de maaltijden heeft eiseres inderdaad juist aangevoerd dat het premieloon 2003 te hoog is vastgesteld. Met eiseres is verweerder van oordeel dat het een bedrag van € 3.545,- moet worden vastgesteld. Ook wordt eisers gevolgd in haar berekening ten aanzien van de eigen bijdrage van de werknemers, die volgens eiseres moet worden vastgesteld op € 0,56. Tenslotte is volgens verweerder geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden, om af te wijken van de forfaitaire vergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4 De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beroep heeft aangegeven dat eiseres gevolgd dient te worden in diens stelling dat het premieloon 2003 te hoog is vastgesteld. Voorts dient eiseres volgens verweerder te worden gevolgd in de stelling dat de eigen bijdrage van de werknemers voor de maaltijd dient te worden vastgesteld op € 0,56. Reeds hierom is naar oordeel van de rechtbank het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerkingen wegens strijd met artikel 7:12 Awb. 2.5 De rechtbank beoordeelt voorts de in dit geding aan de orde zijnde geschillen aan de wetgeving zoals die luidde ten tijde als hier van belang. 2.6 In de eerste plaats is nog in geschil de vraag of de eigen kleding die een deel van de werknemers op het werk droeg is aan te merken als “werkkleding”. 2.7 In artikel 4, eerste lid, onder a, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) is bepaald – voor zover hier relevant – dat loon is het loon overeenkomstig hoofdstuk II van de Wet op de loonbelasting 1964. 2.8 In artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is neergelegd dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. In het vierde lid van artikel 10 is bepaald dat tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot het loon behorende aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen. 2.9 In artikel 15a, eerste lid, onder b, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van werkkleding, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels. 2.10 In artikel 24 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is bepaald dat voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet kleding slechts als werkkleding aangemerkt indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2. 2.11 Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat om te spreken van werkkleding aan één van de voorwaarden genoemd in artikel 24 van de Uitvoeringsregeling moet zijn voldaan. In geschil is de vraag of is voldaan aan voorwaarde a, te weten of de kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Verweerder stelt dat een deel van de werknemers in plaats van een overall of een werkbroek gewone kleding droeg (zoals een spijkerbroek en een T-shirt), welke kleding ook privé kan worden gedragen, zodat deze kleding niet onder de noemer werkkleding kan worden gebracht. Ook het feit dat deze kleding tijdens het werk vuil wordt, brengt volgens verweerder niet mee dat het gaat om werkkleding. De rechtbank kan verweerder hierin echter niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft artikel 24 van de Uitvoeringsregeling nu juist als doel het begrip werkkleding te verbreden, in die zin dat daaronder niet enkel is te verstaan bijvoorbeeld een overall. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de bewoordingen van artikel 24, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling ook kleding die normaliter ook privé kan worden gedragen ook werkkleding zijn, mits deze kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Gelet op het werk dat de bewuste werknemers van eiseres verrichten – werken in een verfspuiterij – is de rechtbank ervan overtuigd dat de kleding van de werknemers dusdanig vuil en onder de verf raakt, alsmede aan slijtage onderhevig is dat deze kleding daarmee uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Immers, vast staat dat de werknemers na het werk zich dienen om te kleden en dat deze kleding niet enkel door wassen privé weer is te dragen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de keuze voor het dragen van een spijkerbroek of T-shirt door de werknemers uitsluitend is ingegeven om redenen van comfort en niet omdat deze werknemers andersoortig werk doen. De rechtbank concludeert dan ook dat de beroepsgronden van eiseres ten aanzien van dit punt slagen en aan het bestreden besluit dienaangaande een deugdelijke motivering ontbreekt. 2.12 Voorts is in geschil de vraag of het enkel verstrekken van brood en melk moet worden gekwalificeerd als maaltijd in de zin van de CVS. 2.13 Ingevolge artikel 8 van de CSV is in principe ook over loon in natura premie verschuldigd. 2.14 De werkgever stelt dagelijks melk en brood beschikbaar en de werknemers kopen zelf gezamenlijk beleg. De waarde van maaltijden in bedrijfskantines wordt vastgesteld op een forfaitair bedrag en dient bij iedere maaltijd als loon te worden aangemerkt. Een eventuele eigen bijdrage mag in mindering worden gebracht. In casu is volgens verweerder sprake van een eigen bijdrage van € 0,56. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het verstrekken van brood en melk moet worden beschouwd als het verstrekken van een maaltijd. De door verweerder gehanteerde compensatie waarbij het beleg dat de werknemers zelf betalen, als eigen bijdrage van het forfaitaire bedrag wordt afgetrokken, is naar oordeel van de rechtbank redelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo zijn dat een werkgever, door het weglaten van één component van een maaltijd, op die manier de regels met betrekking tot loon in natura en de forfaitaire bedragen voor een maaltijd zou kunnen omzeilen. De beroepsgronden van eiseres ten aanzien van de maaltijd falen dan ook. 2.15 Gelet op al het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. 2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Eiseres heeft verzocht om in afwijking van het Besluit Proceskosten over te gaan tot vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om in onderhavige zaak af te wijken van het forfaitair tarief voor de kosten van rechtsbijstand. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 25 februari 2008; 3.3 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen; 3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres; 3.5 gelast dat het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning - Huydecoper, rechter en op 28 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.