
Jurisprudentie
BG6108
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2188 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2188 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Oplegging maatregel ingevolge de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond van verlaging van de bijstand met 100% gedurende de periode hier in geding. De gewetensbezwaren omtrent het werken met varkensvlees onvoldoende aannemelijk gemaakt. Sprake van het verwijtbaar niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Uitspraak
07/2188 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 februari 2007, 06/3499 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.L.M. van den Reek, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Van den Reek. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.L. Krahmer, werkzaam bij de gemeente Helmond.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor gehuwden. In het kader van zijn re-integratie is hem, door tussenkomst van een uitzendbureau, een baan aangeboden voor een periode van twee jaar bij een slachterij in Son en Breugel. Appellant heeft dit aanbod geweigerd.
1.2. Ter zake van deze weigering heeft het College appellant bij besluit van 28 april 2005 de maatregel opgelegd van verlaging van de bijstand met 100% gedurende de periode van 1 juni 2005 tot 1 juli 2005.
1.3. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Niet in geschil is dat appellant ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB verplicht was naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. Als verklaring voor zijn weigering om de baan bij de slachterij aan te nemen heeft appellant aangevoerd dat hij gewetensbezwaren heeft tegen het werken met varkensvlees. Hij is weliswaar geen streng gelovige en ook geen praktiserende moslim, maar dit laat onverlet dat hem in de opvoeding - van vader op zoon - is meegegeven bepaalde gebruiken van de islam te respecteren en meer in het bijzonder geen varkensvlees te eten of daarmee te werken. Deze overtuiging is met de paplepel ingegoten en oprecht, aldus appellant.
3.2. De Raad stelt vast dat de bezwaren van appellant tegen de aangeboden arbeid strikt persoonlijk zijn. Daaraan kan betekenis worden gehecht onder andere indien zij zwaarwegend zijn. Met het College is de Raad van oordeel dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaren tegen het werken met varkensvlees daadwerkelijk zwaarwegend zijn. Appellant heeft de redenen en het gewicht van de gestelde gewetensbezwaren ook ter zitting van de Raad niet bevredigend kunnen toelichten. Voorts laten de gedingstukken zien dat appellant deze bezwaren pas pleegt aan te voeren nadat andere bedenkingen tegen aanvaarding van aangeboden werk - zoals de bereikbaarheid, het loon of zijn medische beperkingen - zijn weggenomen of ontzenuwd.
3.3. Gelet op het vorenstaande is er sprake van het verwijtbaar niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het College was, gelet op artikel 18, tweede lid, van de WWB, gehouden de bijstand te verlagen en heeft daarbij gehandeld overeenkomstig het bepaalde in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van appellant het College aanleiding hadden moeten geven om een lichtere maatregel op te leggen of dat er dringende redenen waren om van het opleggen van een maatregel af te zien.
3.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
3.5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) B.E. Giesen.
IA