
Jurisprudentie
BG6127
Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5553 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5553 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bezwaar tegen correctienota niet-ontvankelijk verklaard. Niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
07/5553 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 augustus 2007, 05/8111 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008, waar voor appellante is verschenen haar directeur [naam directeur], bijgestaan door P.J.J. Aniba AA, werkzaam bij De WaardKramer, accountants te Leidschendam, terwijl het Uwv zich bij die gelegenheid niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
1.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het Uwv appellante bij besluit van 7 oktober 2005 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8; 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat appellante niet in verzuim is geweest.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 24 april 2004 bezwaar is gemaakt tegen de opgelegde correctienota’s premie werknemersverzekeringen over de jaren 1999 tot en met 2001. De nadien op 7 en 29 juli 2004 ingediende bezwaarschriften zijn naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig ingediend. Evenmin is de rechtbank gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest en dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de correctienota’s niet aan de juiste premieplichtige zijn opgelegd. Daarnaast doet appellante een beroep het vertrouwensbeginsel in die zin dat zij, gelet op de brief van 7 april 2005 alsmede het gegeven dat het Uwv de invorderingsprocedure had stopgezet, ervan mocht uitgaan dat het bezwaarschrift in behandeling was genomen. Tot slot is appellante van mening dat zij onevenredig gestraft is ten opzichte van het Uwv die de termijn van artikel 18b Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft laten verlopen zonder dat daar een sanctie tegenover staat.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat vaststaat dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 24 april 2004 bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 15 april 2004, de correctienota’s over 1999 tot en met 2001 betreffende. Eerst na afloop van de bezwaartermijn heeft het Uwv bij faxbericht van 7 (dan wel 29) juli 2004 een op 19 maart 2004 gedateerd bezwaarschrift ontvangen gericht tegen navorderingen van SFB Diensten BV, terwijl de Raad niet gebleken is van een verschoonbare termijnoverschrijding dienaangaande.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht ten aanzien van de tenaamstelling, er op neerkomende dat aan de nota’s dusdanige gebreken kleven dat het tot vernietiging van het bestreden besluit en van de nota’s moet leiden, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad overweegt daartoe dat het voor een werkgever duidelijk moet zijn voor welke bedragen en over welke perioden hij voor premie aansprakelijk wordt gesteld. Per 1 april 1999 is de eenmanszaak [naam timmerbedrijf] met behoud van aansluitnummer voortgezet als besloten vennootschap onder de naam [Naam appellante] Hoewel de correctienota’s over de jaren 1999 tot en met 2001 op naam zijn gesteld van de eenmanszaak [naam timmerbedrijf] was het voor appellante, gelet ook op de brief van 24 augustus 2005, voldoende duidelijk in welke hoedanigheid zij werd aangesproken en om welke periode en welke premiebedragen het ging.
4.3. Ten aanzien van de inhoud van de brief van 7 april 2005 merkt de Raad op dat hieruit niet het vertrouwen valt te ontlenen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend aangezien de bezwaartermijn een termijn van openbare orde is. Evenmin kan aan het feit dat de invordering, om welke reden dan ook, is stopgezet de conclusie verbonden worden dat het bezwaar tijdig is ingediend.
4.4. Tot slot wijst de Raad appellante op de brief van het Uwv van 12 maart 2004 waaruit blijkt dat de handelwijze van het Uwv, wat daar ook van zij, heeft geleid tot het niet meer kunnen opleggen van de correctienota over het jaar 1998 alsmede het achterwege laten van boetenota’s over de jaren in geding.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
KR