Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6137

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers97530 / HA ZA 07-869
Statusgepubliceerd


Indicatie

IPR. Een Nederlander heeft in Duitsland een auto gekocht en in Nederland ingevoerd, die achteraf in Duitsland gestolen blijkt te zijn. De Duitse verzekeringsmaatschappij stelt een vordering tot revindicatie in.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK GRONINGEN Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 97530 / HA ZA 07-869 Vonnis van 26 november 2008 in de zaak van de vennootschap naar Duits recht R+V VERSICHERUNG AG, gevestigd te Hannover, Bondsrepubliek Duitsland, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. H.J. de Groot, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. A.H. Wijnberg. Partijen zullen hierna R+V en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding, - de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, - de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, - de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, - de conclusie van dupliek in reconventie. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. PowerBridge Computer Vertriebs GmbH (hierna: PowerBridge) was eigenaar van een Porsche, type Cayenne met het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [Vin 1] en het kenteken [kenteken]. Deze auto is op 14 mei 2007 gestolen. 2.2. PowerBridge had de Porsche tegen diefstal verzekerd bij R+V. Op 14 mei 2007 heeft PowerBridge de diefstal aangegeven bij R+V. Op 30 juni 2007 heeft R+V een bedrag van EUR 37.413,03 aan PowerBridge uitgekeerd. 2.3. PowerBridge heeft op 30 juni 2007 een schriftelijke verklaring getekend waarin zij bevestigt dat de eigendom van de Porsche naar R+V is overgegaan. 2.4. [gedaagde] heeft via de website www.mobile.de een Porsche met kenteken [kenteken 2] en VIN [Vin 2] gekocht van [xxx] voor het bedrag van EUR 38.500,00. [gedaagde] en [xxx] hebben op 15 mei 2007 in Hannover, Duitsland, een koopovereenkomst getekend, waarna de betaling heeft plaatsgevonden en de Porsche feitelijk aan [gedaagde] is overgedragen. 2.5. Bij de invoer van de Porsche in Nederland is aan [gedaagde] medegedeeld dat de auto was gestolen en dat de autopapieren waren vervalst. 2.6. De identiteit van de Porsche is onderzocht door de heer [deskundige] van de politie Groningen. In het door hem opgestelde onderzoeksverslag staat: “Een onderzoek ingesteld naar de identiteit van een zwarte Porsche Cayenne. Voertuig bleek te zijn omgekat en gestolen. Voertuig staat bij [gedaagde] voornoemd. Vin van het voertuig [Vin 1]. Kenteken tijdens diefstal: [kenteken]” 2.7. Bij brief van 15 augustus 2007 heeft de advocaat van R+V aan de advocaat van [gedaagde] laten weten dat de revindicatieprocedure kan worden gestart. 3. Het geschil in conventie 3.1. R+V vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: - veroordeling van [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan R+V terug te geven de Porsche, type Cayenne met VIN [Vin 1], onder verbeurte van een dwangsom van EUR 2.000,00 per dag, die [gedaagde] in gebreke zal blijven tijdig aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van EUR 50.000,00, - veroordeling van [gedaagde] om aan R+V de schade te betalen die zij lijdt door dit onrechtmatig handelen van gedaagde, welke schade moet worden opgemaakt bij staat en vereffend als volgens de wet, waarbij de waardevermindering wordt berekend over de periode 15 augustus 2007 tot de datum van daadwerkelijke teruggave aan R+V, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening, - veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. 3.2. Aan haar vordering heeft R+V de eigendom van de Porsche en het plegen van een onrechtmatige daad door [gedaagde] ten grondslag gelegd. 3.3. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling in conventie 4.1. Nu R+V een rechtspersoon naar Duits recht is en ook in Duitsland is gevestigd en haar vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank stelt vast dat haar bevoegdheid, gezien de aard van het geschil en de vestigingsplaats van partijen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening). Op grond van artikel 2 EEX-Verordening is de woonplaats van gedaagde bepalend voor de vraag welke rechter bevoegd is. Nu [gedaagde] zijn woonplaats heeft in Zevenhuizen, provincie Groningen, stelt de rechtbank vast dat zij bevoegd is van het geschil kennis te nemen. 4.2. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. De Duitse rechtspersoon R+V en de in Nederland woonachtige particulier [gedaagde] stellen beide eigenaar te zijn van een zich in Nederland bevindende Porsche. Het onderhavige geschil bevindt zich derhalve op het terrein van het internationaal goederenrecht. Deze geschillen werden tot 1 mei 2008 beoordeeld aan de hand van ongeschreven regels van het Nederlandse internationaal goederenrecht, welke thans zijn gecodificeerd in de Wet conflictenrecht goederenrecht (hierna: Wcg) die op 1 mei 2008 in werking is getreden. Omdat in de Wcg geen overgangsrecht is opgenomen is op vorderingen die zijn ingesteld voor 1 mei 2008, zoals de onderhavige, nog immer het ongeschreven recht van toepassing. Volgens dit ongeschreven recht wordt de vraag welke vereisten worden gesteld aan de overdracht van de eigendom van een zaak, beheerst door het recht van het land waar de zaak zich op het tijdstip van de op de eigendomsoverdracht gerichte rechtshandeling bevond. Dit betekent dat, nu de Porsche zich ten tijde van de op de overdracht van de eigendom aan [gedaagde] gerichte rechtshandelingen in Duitsland bevond, de onderhavige vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het Duitse recht. 4.3. Alvorens in te gaan op de vraag aan welke partij de eigendom van de Porsche toekomt dient de rechtbank eerst vast te stellen of partijen aanspraak maken op dezelfde Porsche, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van [deskundige] voldoende blijkt dat beide partijen aanspraak maken op de Porsche met VIN [Vin 1], welke thans in het bezit is van [gedaagde]. R+V kan derhalve in haar vordering worden ontvangen. 4.4. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de eigendom van de Porsche heeft verkregen omdat hij te goeder trouw was op het moment dat hij de gestolen Porsche kocht. De rechtbank volgt dit standpunt niet en verwijst hiertoe naar § 935 Absatz 1 van het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB) waarin is bepaald dat een verkrijger te goeder trouw niet de eigendom van een zaak krijgt wanneer deze is gestolen. Ook het beroep van [gedaagde] op § 935 Absatz 2 BGB, waarin bij wijze van uitzondering is bepaald dat de eigendom van een gestolen zaak wel overgaat indien deze is verkregen via een openbare veiling, kan niet slagen. De stelling van [gedaagde] dat hij de Porsche via een openbare veiling heeft verkregen kan op geen enkele wijze uit de door [gedaagde] en [xxx] getekende koopovereenkomst of uit de inhoud van de website www.mobile.de, via welke [gedaagde] de auto heeft gekocht, worden afgeleid. Nu vast staat dat de Porsche is gestolen en [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Porsche via een openbare veiling heeft verkregen, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] op grond van het Duitse recht niet de eigendom van de Porsche heeft verworven. 4.5. De volgende vraag is of R+V op grond van het Duitse recht de eigendom heeft verkregen. R+V heeft gesteld dat zij de eigendom van de Porsche overgedragen heeft gekregen van PowerBridge, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist omdat R+V hiervan geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd. De rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde] niet en wijst daartoe op het volgende. Niet in geschil is dat de Porsche tegen diefstal was verzekerd bij R+V en dat er op grond van deze verzekering een bedrag van EUR 37.413,03 door R+V aan PowerBridge is uitgekeerd. Ook is niet in geschil dat in de polisvoorwaarden van R+V staat dat zij door voornoemde betaling eigenares van de Porsche is geworden, hetgeen wordt bevestigd door de schriftelijke verklaring van 30 juni 2007 waarin PowerBridge bevestigt dat zij de eigendom van de Porsche heeft overgedragen aan R+V. Nu het bovendien ook gebruikelijk is dat een verzekeraar na uitkering van schadepenningen het gestolen goed in eigendom overgedragen krijgt, is de rechtbank van oordeel dat R+V voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigendom van de Porsche overgedragen heeft gekregen. Dat R+V geen Fahrzeugbrief heeft overgelegd maakt het voorgaande niet anders omdat de tenaamstelling van dit document niet doorslaggevend voor het vaststellen van de eigendom van een auto, maar enkel een indicatie van de eigendom is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eigendom van de Porsche toekomt aan R+V. De rechtbank zal de vordering van R+V tot teruggave van de Porsche daarom toewijzen. 4.7. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding op grond van de gestelde waardevermindering van de Porsche overweegt de rechtbank het volgende. Deze vordering moet worden aangemerkt als een vordering uit onrechtmatige daad, hetgeen betekent dat -gezien het internationale karakter van het onderhavige geschil- de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (hierna: WCOD) van toepassing is. In artikel 3 WCOD staat dat een vordering uit onrechtmatige daad beheerst wordt door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het Nederlandse recht van toepassing is omdat de Porsche zich in Nederland bevond toen R+V, op 15 augustus 2007, aangaf deze te willen revindiceren. Door de teruggave te weigeren heeft [gedaagde] jegens R+V een onrechtmatige daad gepleegd, waardoor R+V schade heeft geleden in de vorm van waardevermindering van de Porsche door tijdsverloop. Deze onrechtmatige daad valt [gedaagde] toe te rekenen. De vordering tot vergoeding van voornoemde schade, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat, zal daarom worden toegewezen. 4.8. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal worden toegewezen in die zin dat [gedaagde] een bedrag van EUR 2.000,00 dient te voldoen voor elke dag dat hij in gebreke blijft tijdig aan deze veroordeling te voldoen, met als maximum het bedrag van EUR 50.000,00. 4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van R+V worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - vast recht 251,00 - salaris advocaat 1.158,00 (2 punten × tarief EUR 579,00) Totaal EUR 1.493,31 5. Het geschil in reconventie 5.1. [gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair: - veroordeling van R+V tot afgifte van de originele autopapieren behorende bij de Porsche welke door [gedaagde] in Duitsland is gekocht, en wel binnen acht dagen na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000,00 per dag voor iedere dag dat R+V hiermee in gebreke blijft waarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen wordt vastgesteld op EUR 50.000,00. Subsidiair vordert [gedaagde]: - voor zover de vorderingen in conventie worden toegewezen, veroordeling van R+V tot betaling aan [gedaagde] van “Finderlohn” à EUR 1.165,00, - veroordeling van R+V tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van EUR 4.000,00 ter zake van noodzakelijke kosten verband houdende met zaakwaarneming, - veroordeling van R+V tot betaling van kosten ter zake van vervangend vervoer à EUR 100,00 per dag vanaf 15 juni 2007 voor iedere dag dat [gedaagde] de Porsche niet kan gebruiken. 5.2. [gedaagde] heeft de eigendom van de Porsche aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op vindersloon en op zaakwaarneming. 5.3. R+V heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 6. De beoordeling in reconventie 6.1. Het oordeel van de rechtbank in conventie betekent dat de primaire vordering in reconventie moet worden afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank thans toekomt aan de beoordeling van de subsidiaire vordering in reconventie. 6.2. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van § 971 BGB aanspraak kan maken op vindersloon en op grond van § 970 BGB op een vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met zaakwaarneming. De rechtbank is van oordeel dat deze beide vorderingen moeten worden afgewezen omdat de artikelen waar [gedaagde] zich op beroept enkel zien op de situatie dat er sprake is van vinderschap. [gedaagde] is echter, onder verwijzing naar § 965 BGB, niet aan te merken als vinder. Hiervoor is vereist dat de gevonden zaak onbeheerd is aangetroffen. Daarvan is niet gebleken. [gedaagde] heeft de Porsche immers niet onbeheerd aangetroffen, maar hij heeft deze juist gekocht en overgedragen gekregen. Daar komt bij dat de door [gedaagde] gevorderde kosten -te weten een bedrag van EUR 2000,00 wegens gemaakte verzekeringskosten en een bedrag van EUR 2000,00 op grond van gemaakte kosten voor de stalling van de auto- op geen enkele wijze zijn onderbouwd. 6.3. [gedaagde] vordert voorts een vergoeding van kosten voor vervangend vervoer. Deze vordering zal eveneens worden afgewezen wegens het ontbreken van een onderbouwing. 6.4. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van R+V worden begroot op: - salaris advocaat EUR 579,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief EUR 579,00) Totaal EUR 579,00 7. De beslissing De rechtbank in conventie 7.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan R+V terug te geven de Porsche, type Cayenne met VIN [Vin 1], 7.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan R+V een dwangsom verbeurt van EUR 2000,00 (tweeduizend euro), tot een maximum van EUR 50.000,00 (vijftigduizend euro), 7.3. veroordeelt [gedaagde] om aan R+V te betalen de schade op grond van waarde-vermindering van de Porsche door tijdsverloop, welke schade moet worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, waarbij de waardevermindering wordt berekend over de periode 15 augustus 2007 tot de datum van de werkelijke teruggave van de Porsche aan R+V, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening, 7.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van R+V tot op heden begroot op EUR 1.493,31, 7.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 7.6. wijst het meer of anders gevorderde af, in reconventie 7.7. wijst de vorderingen af, 7.8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van R+V tot op heden begroot op EUR 579,00 (vijfhonderdnegenenzeventig euro), 7.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008.?