Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6177

Datum uitspraak2008-11-08
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1202 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Horen. Appellant heeft uitdrukkelijk en ongeclausuleerd zijn deelname aan de hoorzitting afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts. Waar deze voorwaarde niet is vervuld en niet behoefde te worden vervuld, heeft appellant afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/1202 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2007, 05/1006 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008, waar appellant met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is administratief medewerker geweest en is op 7 maart 2002 uitgevallen wegens rugklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 1.2. In verband met een verzoek om herziening wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid is appellant op 12 oktober 2004 onderzocht door de verzekeringsarts A.M. van den Berg-Vos, die in haar rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van hart-, rug- en beenklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft zij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige F. Slijm in zijn rapport d.d. 11 januari 2005 tot de conclusie gekomen dat appellant nog geschikt is voor een aantal functies en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 35 tot 45%. Aan appellant is bij besluit van eveneens 11 januari 2005 meegedeeld dat er geen sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid en dat voor zover dat wel het geval is deze toename geen 52 weken heeft geduurd. Bij dit besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid dan ook ongewijzigd gehandhaafd op 35 tot 45%. 2.1. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Als gevolg van zijn hartinfarct heeft hij last van vermoeidheid en hij kan zich dan ook niet verenigen met het door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat hij cardiaal redelijk belastbaar is. Vanwege zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft, is hij tevens van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. 2.2. Op 23 mei 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Tevens is hij van mening dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen omdat deze hem niet heeft gezien. 3.2. Het Uwv heeft een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.J.W.M. Willemse overgelegd, waarin de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies nader is gemotiveerd. 3.3. De rechtbank heeft zich met de medische component van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit echter vernietigd omdat het Uwv pas door middel van het in beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Willemse de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in voldoende mate heeft aangetoond. De rechtbank heeft evenwel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen omtrent proceskosten en griffierecht. 4. Onder herhaling van zijn eerder in de procedure naar voren gebrachte gronden heeft appellant hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarnaast heeft hij gesteld dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd doordat de rechtbank niet is ingegaan op de omstandigheid dat hij in bezwaar niet is gehoord. Tevens heeft hij de Raad verzocht om een deskundige in te schakelen. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op de omstandigheid dat appellant in bezwaar niet is gehoord. Dit kan er echter niet toe leiden dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, in rechte geen stand kan houden. Ingevolge artikel 7:3, onder c, van de Awb kan van het horen in bezwaar worden afgezien, indien belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. In een schrijven van 7 maart 2005 heeft appellant uitdrukkelijk te kennen gegeven slechts te willen worden gehoord als bij de hoorzitting een bezwaarverzekeringsarts aanwezig zou zijn. Het Uwv heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in het onderhavige geval kon volstaan met een onderzoek op basis van de in het dossier aanwezige medische gegevens en dat de noodzaak dat appellant nog werd gezien door een bezwaarverzekeringsarts ontbrak. De Raad kan dit standpunt niet voor onjuist houden. Het ten tijde hier in geding van toepassing zijnde Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001, dat invulling geeft aan de bezwaarschriftenprocedure ingevolge de Awb door het Uwv en dat bij gebreke van een wettelijke grondslag als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb dient te worden aangemerkt, schrijft niet voor dat een belanghebbende moet worden gezien of onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen, mede gelet op de ter zake van de zijde van het Uwv verstrekte toelichting in zijn verweerschrift in hoger beroep, dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld doordat appellant niet is gezien of onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Appellant heeft uitdrukkelijk en ongeclausuleerd zijn deelname aan de hoorzitting afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts. Waar deze voorwaarde niet is vervuld en niet behoefde te worden vervuld, heeft appellant afgezien van zijn recht om te worden gehoord. 5.3. De Raad is van oordeel dat van de zijde van het Uwv een zorgvuldig onderzoek is ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarbij heeft de Raad in overweging genomen dat de verzekeringsartsen bij de totstandkoming van hun rapporten de beschikking hadden over informatie uit de behandelende sector. De stelling dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen, heeft appellant naar het oordeel van de Raad in onvoldoende mate onderbouwd. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de Raad geen aanleiding gezien. 5.4. Aangezien het Uwv voorts de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt, zij het met verbetering van gronden. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008. (get.) R.C. Stam. (get.) W.R. de Vries. JL