Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6196

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802173/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Buiten behandeling stelling / EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen / wettelijke grondslag voor heffing leges
De staatssecretaris heeft het verzoek van de vreemdeling om afgifte van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan ook terecht, in overeenstemming met het in WBV 2006/31 neergelegde beleid, opgevat als een aanvraag hem, thans met de aantekening "EG-langdurig ingezetene", een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 te verlenen. Door te overwegen dat de staatssecretaris ten onrechte leges heeft geheven nu daarvoor, in strijd met artikel 104 van de Grondwet, een wettelijke grondslag ontbrak, heeft de rechtbank niet onderkend dat toen de vreemdeling zijn aanvraag indiende, ingevolge artikel 3.34g van het VV 2000 voor de afdoening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als vorenbedoeld een bedrag van € 201,- aan leges verschuldigd was. Dat eerst bij de op 18 januari 2007 in werking getreden wijziging van artikel 3.34g van het VV 2000, in aansluiting op de per 1 december 2006 in werking getreden wijziging van artikel 20 van de Vw 2000, is bepaald dat voor de afdoening van een aanvraag om wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 eveneens leges verschuldigd zijn, betekent niet dat ten tijde van de door de vreemdeling ingediende aanvraag geen wettelijke grondslag voor heffing van leges voor afdoening van de aanvraag bestond.


Uitspraak

200802173/1. Datum uitspraak: 28 november 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 februari 2008 in zaak nr. 07/26522 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 29 mei 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 februari 2008, verzonden op 27 februari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 2 maart 2007 herroepen, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op de aanvraag zonder dat van de vreemdeling leges worden geheven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De vreemdeling heeft op 26 juni 2006 verzocht om afgifte van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van Richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: de richtlijn). Deze aanvraag is door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld omdat de vreemdeling de leges niet heeft voldaan. 2.2. Ingevolge artikel 104 van de Grondwet worden belastingen van het Rijk geheven uit kracht van een wet en worden andere heffingen van het Rijk bij de wet geregeld. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de richtlijn, voor zover thans van belang, dient de betrokken onderdaan van een derde land, om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen, een verzoek in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij verblijft. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de richtlijn is de status van langdurig ingezetene permanent, onverminderd artikel 9. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de richtlijn verstrekken de lidstaten aan langdurig ingezetenen een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De verblijfsvergunning is ten minste vijf jaar geldig. De vergunning wordt, indien nodig en op verzoek, bij het verstrijken van die periode automatisch verlengd. Ingevolge artikel 8, derde lid, van de richtlijn, voor zover thans van belang, mag een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen worden afgegeven in de vorm van een sticker of van een afzonderlijk document. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), zoals dit ten tijde van de aanvraag luidde, is de minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Dit artikelonderdeel is met ingang van 1 december 2006 aldus gewijzigd dat de minister bevoegd is de aanvraag tot het verlenen of tot het wijzigen van een verblijfsvergunning in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door de minister te bepalen gevallen en volgens door de minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan de minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Ingevolge artikel 3.34g, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000), zoals dit ten tijde van de aanvraag luidde, is de vreemdeling ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000, een bedrag van € 201,- verschuldigd. Ingevolge artikel 3.34g van het VV 2000, zoals gewijzigd met ingang van 18 januari 2007, is de vreemdeling ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000, een bedrag van € 201 verschuldigd. Volgens het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2006/31 (hierna: WBV 2006/31) doet de houder van de nationale verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die toekenning van de Europese status wenst, daartoe een aanvraag tot het verlenen van de bestaande nationale verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag wordt getoetst aan de Europese vereisten voor toekenning van de status. Indien daaraan wordt voldaan, wordt de status van langdurig ingezetene toegekend en op de achterzijde van het te verstrekken verblijfsdocument de aantekening "EG-langdurig ingezetene" geplaatst. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bedragen € 201. 2.3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gewijzigde artikel 3.34g van het VV 2000 eerst op 18 januari 2007, en derhalve na de indiening van de aanvraag, in werking is getreden, zodat een wettelijke grondslag voor de door de staatssecretaris geheven leges ontbrak. Hij betoogt hiertoe, voor zover van belang, dat de status van langdurig ingezetene in de zin van de richtlijn met de reeds voor de implementatie bestaande verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 kan worden verkregen. Uit de richtlijn is niet af te leiden dat deze noopt tot het invoeren van een nieuwe, afzonderlijke verblijfsvergunning. Artikel 3.34g van het VV 2000 voorzag dan ook reeds ten tijde van de aanvraag in een grondslag voor legesheffing, aldus de staatssecretaris. 2.3.1. Ten tijde van de aanvraag was de implementatieperiode verstreken en had nog geen aanpassing van de Vw 2000 plaatsgevonden ter implementatie van de richtlijn. Alvorens wordt toegekomen aan de vraag of artikel 8, tweede lid, van de richtlijn in het onderhavige geval rechtstreekse werking heeft, moet worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. Daarbij moet de nationale rechter, bij de toepassing van nationaal recht, dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken. 2.3.2. Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, zoals gewijzigd met ingang van 1 december 2006, biedt de houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd de mogelijkheid een aanvraag in te dienen om deze verblijfsvergunning in dier voege te wijzigen, dat hem daarbij de status van langdurig ingezetene wordt toegekend. Vóór de inwerkingtreding van deze wetswijziging kon bedoelde houder, gegeven de destijds geldende tekst van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, slechts bij wege van indiening van een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd om verlening van de status van langdurig ingezetene verzoeken. Uit de richtlijn valt niet af te leiden dat een dergelijke procedure daarmee niet valt te rijmen. De staatssecretaris heeft het verzoek van de vreemdeling om afgifte van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan ook terecht, in overeenstemming met het in WBV 2006/31 neergelegde beleid, opgevat als een aanvraag hem, thans met de aantekening "EG-langdurig ingezetene", een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 te verlenen. Door te overwegen dat de staatssecretaris ten onrechte leges heeft geheven nu daarvoor, in strijd met artikel 104 van de Grondwet, een wettelijke grondslag ontbrak, heeft de rechtbank niet onderkend dat toen de vreemdeling zijn aanvraag indiende, ingevolge artikel 3.34g van het VV 2000 voor de afdoening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als vorenbedoeld een bedrag van € 201,- aan leges verschuldigd was. Dat eerst bij de op 18 januari 2007 in werking getreden wijziging van artikel 3.34g van het VV 2000, in aansluiting op de per 1 december 2006 in werking getreden wijziging van artikel 20 van de Vw 2000, is bepaald dat voor de afdoening van een aanvraag om wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 eveneens leges verschuldigd zijn, betekent niet dat ten tijde van de door de vreemdeling ingediende aanvraag geen wettelijke grondslag voor heffing van leges voor afdoening van de aanvraag bestond. De grief slaagt. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 februari 2008 in zaak nr. 07/26522; III. wijst de zaak naar de rechtbank terug. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers Taselaar, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Wilbers-Taselaar ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008 71-553. Verzonden: 28 november 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak